201708004/2/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] en anderen, allen wonend te Leiden, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende onder meer het hoger beroep van [verzoeker] en anderen
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2017 in zaken nrs. 16/4911, 16/5036 en 17/1850 in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2015 heeft het college aan Dela Uitvaartverzorging B.V. (hierna: Dela) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van het crematorium aan de Laan te Rhijnhof 10 te Leiden.
Bij besluit van 24 mei 2016 heeft het college de door Crematorium Duin- en Bollenstreek B.V, Key Hotelmaatschappij B.V. en Hotel Onroerend Goed Maatschappij B.V. daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 24 mei 2016 heeft het college de door de Stichting Rust op Rhijnhof en [partij], handelend onder de naam [bedrijf], daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 januari 2017 heeft het college de door hen gemaakte bezwaren op het onderdeel parkeren alsnog gegrond verklaard en op grond van artikel 2.5.30, vierde lid van de Bouwverordening van de gemeente Leiden besloten om af te wijken van het eerste lid van dit artikel en de besluiten van 24 mei 2016 voor het overige in stand gelaten.
Bij uitspraak van 25 augustus 2017 heeft de rechtbank onder meer het door [verzoeker] en anderen tegen het besluit van 10 januari 2017 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2017, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij, mr. I.S. van der Spek, bijgestaan door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar Dela, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Aan het besluit van 10 januari 2017 ligt ten grondslag dat in het plan tot uitbreiding van het crematorium niet in voldoende parkeergelegenheid was voorzien. Volgens dit besluit zal het bestuur van de Stichting Beheer Begraafplaats Rhijnhof te Leiden ten behoeve van deze uitbreiding ongeveer 68 extra parkeerplaatsen aanleggen op het terrein dat ligt aan de Rhijnhofweg te Leiden (hierna: het parkeerterrein) dat deze stichting in eigendom heeft. Omdat op grond van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening, kort gezegd, op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien en het parkeerterrein niet tot het eigen terrein behoort, heeft het college besloten met toepassing van het vierde lid van dit artikel van het eerste lid af te wijken.
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker] en anderen strekt er toe te voorkomen dat het parkeerterrein nog langer wordt gebruikt ten behoeve van het crematorium. [verzoeker] en anderen wonen aan de Rhijnhofweg. Zij stellen dat de Rhijnhofweg te smal is om als toegangsweg naar het parkeerterrein te dienen. De komst van het parkeerterrein heeft reeds geleid tot verkeerschaos en verkeersonveilige situaties. Met de plaatsing van een slagboom voor het parkeerterrein teneinde te bewerkstelligen dat het parkeerterrein alleen in pieksituaties wordt gebruikt, is de problematiek alleen maar verergerd omdat automobilisten pas bij het bereiken van het parkeerterrein tot het besef komen dat zij daarvan geen gebruik kunnen maken, aldus [verzoeker] en anderen.
[verzoeker] en anderen stellen verder dat het besluit van 10 januari 2017 onrechtmatig is, omdat op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, namelijk op het grasveld van het kadastrale perceel 4374, en daarom toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening niet aan de orde is. Volgens hen heeft de rechtbank niet onderkend dat de door het college ingeroepen erfpachtovereenkomst van 3 oktober 2016 die Dela is aangegaan en het Masterplan voor de herinrichting en uitbreiding van begraafplaats Rhijnhof uit 2001 zich niet tegen het parkeren op deze plek verzetten. Bovendien is de erfpachtovereenkomst tot stand gekomen nadat duidelijk was geworden dat in onvoldoende parkeergelegenheid was voorzien.
4. De voorzieningenrechter ziet voorshands onvoldoende reden om aan te nemen dat de rechtbank het besluit van 10 januari 2017 ten onrechte in stand heeft gelaten, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het belang van [verzoeker] en anderen bij het treffen van een voorlopige voorziening voorts niet dermate zwaarwegend dat aanleiding bestaat om dat verzoek toe te wijzen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het gebruik van het parkeerterrein niet leidt tot onomkeerbare gevolgen. Voorts neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat Dela ter zitting heeft verklaard dat het naar verwachting hooguit gemiddeld eens per maand nodig zal zijn om gebruik te maken van het parkeerterrein. Bovendien heeft Dela ter zitting verklaard dat de door [verzoeker] en anderen ervaren verkeerschaos en onveilige verkeerssituaties samenhingen met de bouwwerkzaamheden die inmiddels zijn afgerond, hetgeen de voorzieningenrechter niet onaannemelijk acht. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is het uitgebreide crematorium namelijk pas op 27 november 2017 in bedrijf genomen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om hangende de bodemprocedure het belang van Dela om bij pieksituaties gebruik te kunnen maken van het parkeerterrein te laten prevaleren.
5. Gelet hierop bestaat er aanleiding het verzoek om het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening af te wijzen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Soede
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2017
270-757.