ECLI:NL:RVS:2017:3486

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
201701446/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden tegen gebruik van percelen te Poeldijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 december 2016. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Westland had geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van percelen te Poeldijk door het bedrijf GrowingArt. Dit bedrijf houdt zich bezig met de verhuur van planten en decoratiemateriaal voor evenementen en heeft zijn activiteiten uitgebreid naar een perceel dat in strijd is met het bestemmingsplan.

Het college had in een eerder besluit, verzonden op 1 oktober 2015, gesteld dat de activiteiten op het perceel [locatie 2] niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, maar dat de activiteiten op het perceel [locatie 1] wel in strijd zijn. Desondanks heeft het college besloten niet handhavend op te treden, omdat er volgens hen zicht was op legalisering. [appellante] is van mening dat het college ten onrechte heeft afgezien van handhaving en dat de activiteiten van GrowingArt niet passen binnen de bestemming van de percelen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 december 2017 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat GrowingArt een glastuinbouwbedrijf is in de zin van het bestemmingsplan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201701446/1/A1.
Datum uitspraak: 20 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Poeldijk, gemeente Westland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 december 2016 in zaak nr. 16/3921 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 1 oktober 2015, heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van de percelen [locaties] te Poeldijk.
Bij besluit, verzonden op 30 november 2015, heeft het college aan GrowingArt omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan op het perceel [locatie 1].
Bij besluit van 7 april 2016 heeft het college de door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
GrowingArt en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.A. de Boer, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door H.D. Verhey en mr. P.R. Poeran, zijn verschenen. Ter zitting is tevens gehoord GrowingArt, vertegenwoordigd door mr. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam.
Overwegingen
Inleiding
1.    GrowingArt is een bedrijf dat zich bezig houdt met de aankleding van evenementen met planten, bloemen en bomen. Het bedrijf verhuurt daartoe planten, bomen en decoratiemateriaal. Op het perceel [locatie 2] staan een kas met een oppervlakte van ongeveer 540 m² en een bedrijfsruimte van ongeveer 197 m². GrowingArt heeft de bedrijfsactiviteiten uitgebreid naar het perceel [locatie 1].
[appellante] woont op het perceel [locatie 3], gelegen naast het perceel van GrowingArt. Zij stelt dat de bedrijfsactiviteiten op de percelen [locaties] haar woon- en leefklimaat aantasten.
2.    Het college heeft zich in het besluit, verzonden op 1 oktober 2015, op het standpunt gesteld dat de activiteiten op het perceel [locatie 2] niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en het daarom niet bevoegd is handhavend op te treden. Volgens het college zijn de activiteiten op het perceel [locatie 1] wel in strijd met het bestemmingsplan. Het heeft evenwel van handhavend optreden afgezien, omdat volgens hem concreet zicht op legalisering bestaat. In dat verband heeft het gewezen op zijn bereidheid een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van dat perceel voor glastuinbouwactiviteiten in strijd met het bestemmingsplan.
Volgens [appellante] heeft het college ten onrechte geweigerd handhavend op te treden tegen de activiteiten op het perceel [locaties] en had het in redelijkheid moeten weigeren een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten op het perceel [locatie 1].
Toepasselijke regelgeving
3.    Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Op het perceel [locatie 2] rust de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw (A-GT)". Op het perceel [locatie 1] rust de bestemming "Bedrijf - Agrarisch Aanverwant Bedrijf (B-AAB)".
Artikel 3.1 van de planregels luidt:
"De voor "Agrarisch - Glastuinbouw (A-GT)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1;
[…]".
In Bijlage 1 wordt voor de noodzaak en toelaatbaarheid onder meer het begrip glastuinbouwbedrijvigheid centraal gesteld. Voor een uitleg van dat begrip wordt verwezen naar artikel 1 van de regels onder het begrip 'glastuinbouwbedrijf'.
Artikel 5.1 luidt:
"De voor "Bedrijf - Agrarisch Aanverwant Bedrijf (B-AAB)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. één agrarisch aanverwant bedrijf;
[…]"
Artikel 1.41 luidt:
"glastuinbouwbedrijf: een volwaardig en doelmatig bedrijf gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief telen en verzorgen van gewassen, geheel of hoofdzakelijk met behulp van kassen en de daarbij behorende bouwwerken en installaties."
Beoordeling van het hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de activiteiten van GrowingArt passen binnen de op het perceel [locatie 2] rustende bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw". Zij voert daartoe aan dat de definitie van het begrip 'glastuinbouwbedrijf' in de planregels duidelijk is, zodat de rechtbank ten onrechte de toelichting op het bestemmingsplan bij haar beoordeling heeft betrokken. Volgens [appellante] is er geen sprake van 'telen en verzorgen van gewassen' in de zin van artikel 1.41 van de planregels van het bestemmingsplan. Telen is een handeling om iets uit een kiem of stek te doen ontstaan en daarvan is in dit geval geen sprake. GrowingArt koopt gewassen in, verzorgt deze ter plaatse en verhuurt die gewassen. Er is op het perceel geen sprake van een glastuinbouwbedrijf als bedoeld in de planregels en de bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn daarom in strijd met de bestemming. Er is aldus sprake van een overtreding, waartegen het college handhavend had moeten optreden, aldus [appellante].
4.1.    Het college heeft zich in het in bezwaar gehandhaafde besluit, verzonden op 1 oktober 2015, op het standpunt gesteld dat GrowingArt, hoewel dat bedrijf geen glastuinbouwbedrijf in de traditionele zin van het woord is, wel moet worden aangemerkt als een glastuinbouwbedrijf in de zin van het bestemmingsplan. Volgens het college is GrowingArt een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten (planten en plantenschermen) en het leveren van diensten (verhuur) door middel van het duurzaam en intensief telen en verzorgen van gewassen (opkweken en verzorgen van planten), geheel of hoofdzakelijk met behulp van kassen en de daarbij behorende bouwwerken in installaties. GrowingArt is een voorbeeld van een bedrijf dat profiteert van de nieuwe definitie van 'glastuinbouwbedrijf' in het bestemmingsplan, aldus het college. Onder het oude bestemmingsplan werden alleen bedrijven die puur waren gericht op de productie aangemerkt als glastuinbouwbedrijf, maar de gemeente heeft onderkend dat in glastuinbouwbedrijven de laatste jaren steeds vaker activiteiten plaatsvinden die niet sec gericht zijn op het voortbrengen van producten, maar die wel met glastuinbouw te maken hebben. De gemeente heeft dit soort activiteiten uitdrukkelijk mogelijk willen maken en heeft daarom in het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland" de definitie van 'glastuinbouwbedrijf', zoals die was opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan, aangevuld, aldus het college.
4.2.    De op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn.
4.3.    De Afdeling stelt voorop dat het in deze zaak niet gaat om de activiteiten van GrowingArt als zodanig, maar om de activiteiten op het perceel [locatie 2].
Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank bij de uitleg van het begrip 'glastuinbouwbedrijf' geen betekenis gehecht aan de plantoelichting, maar daarnaar, in navolging van het college, slechts verwezen om te benadrukken dat de door haar gegeven uitleg ook de bedoeling van de planwetgever is geweest.
In het bestemmingsplan is een ruime definitie opgenomen van het begrip 'glastuinbouwbedrijf'; daaronder vallen niet slechts bedrijven die puur zijn gericht op het voortbrengen van producten. De Afdeling ziet daarom ook geen aanleiding uit te gaan van de door [appellante] gegeven beperkte uitleg van het begrip 'telen' in de planregels. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat GrowingArt een glastuinbouwbedrijf is als bedoeld in artikel 3.1, gelezen in samenhang met artikel 1.41 van de planregels. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat in de kas op het perceel planten en plantenschermen worden verzorgd en opgekweekt. Er is sprake van een cyclisch proces, waarbij de aanwezige planten na een bepaalde tijd worden vervangen. In verband met het soort planten is intensieve verzorging vereist.
Nu op het perceel sprake is van een glastuinbouwbedrijf als bedoeld in de planregels, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen de activiteiten op het perceel.
Het betoog faalt.
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de activiteiten op het perceel [locatie 1] ten onrechte heeft aangemerkt als glastuinbouwactiviteiten. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst zij naar haar betoog over de activiteiten op het perceel [locatie 2].
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen over de activiteiten van GrowingArt op het perceel [locatie 2], faalt dit betoog.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017
473.