201701971/1/A2.
Datum uitspraak: 20 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2017 in zaak nr. 16/1135 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur (lees: de directie) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2015 heeft het CBR een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA) opgelegd aan [appellant].
Bij besluit van 22 februari 2016 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Haarlem, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Ditvoorst-van der Ark, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De politie, eenheid Noord-Holland, heeft het CBR medegedeeld dat [appellant] op 17 oktober 2015 heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar het alcoholgehalte in zijn adem door middel van een ademanalyse-apparaat (hierna: de alcoholcontrole). Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 dient het CBR in dat geval een EMA op te leggen. Een EMA is een verplichte cursus waarin de cursist de risico’s van alcoholgebruik in het verkeer worden bijgebracht en hem wordt geleerd niet meer met alcohol op te gaan rijden. De cursist moet de kosten van de EMA zelf betalen.
2. In geschil is of het CBR heeft mogen uitgaan van de juistheid van de mededeling van de politie dat [appellant] heeft geweigerd mee te werken aan de alcoholcontrole.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR op basis van de inhoud van het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ van 17 oktober 2015 de conclusie mocht trekken dat [appellant] (verdere) medewerking aan de alcoholcontrole heeft geweigerd. Met name heeft hij niet meegewerkt aan het verkrijgen van twee geslaagde blaastesten, hetgeen is vereist om een ademonderzoek te voltooien.
4. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank. Hij heeft drie- tot viermaal geblazen en daar zijn resultaten uitgekomen die de politie ten onrechte niet heeft verstrekt. Omdat de politie hem die resultaten niet wilde verstrekken, heeft hij, zoals in het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ is vermeld, aanvankelijk niet nogmaals willen blazen. Uit het proces-verbaal van ‘verhoor meerderjarige verdachte’ van 17 oktober 2015 blijkt dat hij later alsnog wilde blazen, aldus [appellant].
4.1. De te volgen procedure bij een alcoholcontrole is neergelegd in de artikelen 8 en 9 van het Besluit alcoholonderzoeken.
Artikel 8, tweede lid, luidt: "Op aanwijzing van de opsporingsambtenaar […] blaast de verdachte, zo nodig viermaal, ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat als voor het onderzoek nodig is. Het blazen kan worden beëindigd, zodra twee meetresultaten verkregen zijn."
Artikel 9 luidt: "Indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan het onderzoek met toepassing van artikel 8 eenmaal worden herhaald."
4.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat op basis van de inhoud van het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ genoegzaam vaststaat dat, ook indien ervan wordt uitgegaan dat [appellant] viermaal heeft geblazen, drie van de vier blaastesten zonder resultaat zijn gebleven. De rechtbank heeft in dit verband eveneens met juistheid overwogen dat derhalve zonder een uitdraai van het ademanalyseapparaat, uit het proces-verbaal afdoende blijkt dat geen twee geslaagde meetresultaten zijn verkregen. Dit betekent dat het ademonderzoek na viermaal blazen niet was voltooid en de opsporingsambtenaren op grond van artikel 9 van het Besluit alcoholonderzoeken van [appellant] mochten verlangen dat hij aan een herhaling van dat onderzoek meewerkte. Volgens het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ heeft hij die medewerking geweigerd.
De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat aan de inhoud van het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ moet worden getwijfeld. De enkele verklaring van [appellant], zoals nadien opgenomen in het proces-verbaal van ‘verhoor meerderjarige verdachte’, dat hij "best nog een keertje [wilde] blazen", is daartoe onvoldoende.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het CBR op basis van de inhoud van het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ de conclusie mocht trekken dat [appellant] (verdere) medewerking aan de alcoholcontrole heeft geweigerd, zodat het CBR tot het opleggen van een EMA moest besluiten.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017
611.