201607625/1/A1.
Datum uitspraak: 20 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Fireworks International B.V., gevestigd te Uden,
appellante,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2016 heeft de staatssecretaris Fireworks onder oplegging van een dwangsom gelast om de partijen consumentenvuurwerk met het artikelnummer 2990, onderdelen Color Chaser-4 en Dozens of Fun-7, die deel uitmaken van afgekeurde partijen die zij heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft, af te voeren en te vernietigen. Voorts is Fireworks gelast om de door haar aan derden geleverde/ter beschikking gestelde vuurwerkartikelen met artikelnummer 2990, onderdelen Color Chaser-4 en Dozens of Fun-7, die deel uitmaken van de afgekeurde partijen, terug te halen, af te voeren en te vernietigen.
Bij afzonderlijk besluit van 22 juli 2016 heeft de staatssecretaris Fireworks onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om de partijen consumentenvuurwerk met de artikelnummers 2305 (Magnolia Spectacle), 6212 (Stargate) en 7003, Titaan 2, onderdeel 5A Rain Fire, die deel uitmaken van afgekeurde partijen die zij opgeslagen en/of voorhanden heeft, af te voeren en te vernietigen. Voorts is Fireworks gelast om de door haar aan derden geleverde/ter beschikking gestelde vuurwerkartikelen met de artikelnummers 2305, 6212 en 7003, onderdeel 5A Rain Fire, die deel uitmaken van de afgekeurde partijen, terug te halen, af te voeren en te vernietigen.
Bij besluit van 30 september 2016 heeft de staatssecretaris het door Fireworks tegen de besluiten van 22 juli 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Fireworks beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Fireworks heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2017, waar Fireworks, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de staatssecretaris, vertegenwoordig door mr. E. Huisman, mr. J.J. Kerssemakers, P.A.M. de Boer en P.R. de Groot, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 26 november 2015 zijn bij een controle bij de opslagplaats van Fireworks aan de Vliegeniersstraat 19 te Uden monsters genomen van onder meer een partij consumentenvuurwerk met het artikelnummer 2990. Dit was een vuurwerkpakket dat onder andere bestond uit Color Chaser-4 en Dozens of Fun-7. Op 4 december 2015 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) in samenwerking met de inspecteur met taakaccent productveiligheid van de Inspectie leefomgeving en Transport (hierna: de ILT) de monsters onderzocht. Volgens de onderzoekresultaten voldeden de monsters van het consumentenvuurwerk met het artikelnummer 2990, onderdelen Color Chaser-4 en Dozens of Fun-7 niet aan de NEN-norm NEN-EN 15947-5 2015. De geconstateerde tekortkomingen vielen volgens de ILT in de risicocategorieën 3; een van belang zijnd risico en 4; een aanzienlijk/dreigend/onomkeerbaar risico.
Op 21 december 2015 zijn bij een controle bij dezelfde opslagplaats monsters genomen van onder meer partijen consumentenvuurwerk met de artikelnummers 2305, 6212 en 7003, onderdeel 5A Rain Fire. Op 22 december 2015 heeft het NFI in samenwerking met de ILT de monsters onderzocht. Volgens de onderzoeksresultaten voldeden de monsters van het consumentenvuurwerk met de artikelnummers 2305, 6212, en 7003, onderdeel 5A Rain Fire, niet aan de NEN-norm NEN-EN 15947-5 2015. De geconstateerde tekortkomingen vielen volgens de ILT in de risicocategorieën 3 en 4.
Naar aanleiding van voormelde onderzoeksresultaten heeft de staatssecretaris de dwangsombesluiten van 22 juli 2016 genomen. In het besluit op bezwaar is daar waar in die besluiten NEN-EN 15947-5 2015 is genoemd dat gewijzigd in NEN-EN 15947-5 2010. De reden van die wijziging was dat de nationale referentienummers van de in 2015 gewijzigde geharmoniseerde Europese normen eerder nog niet waren bekend gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voor de geconstateerde tekortkomingen maakt de wijziging geen verschil, aldus het besluit op bezwaar.
2. Fireworks betoogt dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat de opgelegde lasten tot het vernietigen van het afgekeurde vuurwerk onevenredig zijn. Daartoe voert zij aan dat zij al veel kosten heeft gemaakt voor het terughalen van dat vuurwerk. Als zij het afgekeurde vuurwerk vernietigt, krijgt ze het aankoopbedrag daarvan niet terug, gelet op de met de Chinese fabrikant afgesloten overeenkomst. Dat bedrag krijgt zij wel terug als zij het afgekeurde vuurwerk terugstuurt. Het gaat om een bedrag van tienduizenden euro’s, aldus Fireworks.
Fireworks stelt in dit verband voorts dat haar geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het ondeugdelijke vuurwerk, nu het was voorzien van een CE-markering. Fireworks stelt verder dat de last tot vernietiging van het in het geding zijnde afgekeurde consumentenvuurwerk niet is te rijmen met de toestemming die de staatssecretaris heeft verleend om afgekeurde babypijlen terug te sturen naar China, terwijl die veel gevaarlijker zijn dan het hier in het geding zijnde vuurwerk en daarom als professioneel vuurwerk zijn aangemerkt. Omdat volgens de ILT voor het terugsturen van de babypijlen naar de fabrikant in China een keuringsrapport van de CCIC Europe B.V. (hierna: de CCIC) was vereist, heeft zij de babypijlen en het hier in het geding zijnde consumentenvuurwerk door de CCIC laten keuren. De CCIC heeft blijkens het overgelegde conceptrapport van 22 augustus 2017, dat is bevestigd in het definitieve rapport van 28 augustus 2017, geconcludeerd dat het in het geding zijnde afgekeurde vuurwerk geschikt is voor terugzending naar China en daar tot de markt mag worden toegelaten, aldus Fireworks. De omstandigheid dat bij die terugzending het risico bestaat dat het vuurwerk op de Chinese markt wordt gebracht, kan haar niet worden tegengeworpen omdat het Vuurwerkbesluit niet strekt tot bescherming van de Chinese consumenten. Fireworks stelt bovendien dat niet duidelijk is op grond waarvan afgekeurd vuurwerk dat is ingedeeld in de risicocategorieën 1 en 2 volgens de staatssecretaris wel mag worden teruggestuurd naar China, maar afgekeurd vuurwerk dat is ingedeeld in een hogere risicocategorie niet en dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 1.2.2, vierde lid, van het Vuurwerkbesluit zich tegen het terugsturen van het afgekeurde vuurwerk naar de Chinese fabrikant verzet.
2.1. Artikel 1.2.2, vierde lid, van het Vuurwerkbesluit luidt: "Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of tot ontbranding te brengen indien dit niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit."
Artikel 1.A.2.1, eerste lid, luidt: "Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de handel te brengen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen die niet voldoen aan de essentiële veiligheidseisen."
2.2. De staatssecretaris heeft gesteld dat hoewel het in het geding zijnde vuurwerk is voorzien van een CE-markering, het niet voldoet aan de NEN-norm NEN-EN 15947-5 2010. Volgens de staatssecretaris voldoet in de praktijk 50% van het geteste vuurwerk met een CE-markering daar niet aan en gaat het bij 20% tot 25% van de gevallen om tekortkomingen die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Fireworks heeft door het vuurwerk te importeren en voorhanden te hebben met het oogmerk het aan anderen beschikbaar te stellen gehandeld in strijd met de artikelen 1.2.2, vierde lid, en 1A.2.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, aldus de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft toegelicht dat de ILT vanaf het tweede kwartaal van 2016 ondeugdelijk vuurwerk aan de hand van een handleiding, gebaseerd op een model van de Landelijke handhavingsstrategie, onderwerpt aan een risicoanalyse. In deze risicoanalyse worden de vastgestelde tekortkomingen van het afgekeurde vuurwerk afgezet tegen het risico voor de consument. Als uit de risicoanalyse volgt dat de strijdigheden met het Vuurwerkbesluit niet of nauwelijks risico opleveren voor de consument, is het in bepaalde situaties en onder bepaalde voorwaarden denkbaar dat ingestemd kan worden met het terugsturen van het vuurwerk naar de fabrikant. Bij de indeling van afgekeurd vuurwerk in de risicocategorieën 3 en 4, zoals bij het in het geding zijnde afgekeurde vuurwerk is gebeurd, is de gevaarzetting voor consumenten echter hoog tot zeer hoog. Vuurwerk in die risicocategorieën levert een direct en onmiddellijk gevaar op voor brandwonden en ernstig letsel. Gelet hierop, op de onmogelijkheid om het in het geding zijnde vuurwerk fysiek te herstellen en op het risico dat het vuurwerk bij terugzending naar de Chinese fabrikant alsnog in handen van consumenten komt, zijn de opgelegde lasten tot het vernietigen van het vuurwerk niet onevenredig, aldus de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft voorts gesteld dat uit het concept-rapport van de CCIC van 22 augustus 2017 en het definitieve rapport van de CCIC van 28 augustus 2017 volgt dat de keuring door de CCIC niet ziet op technische aspecten van het vuurwerk. Bovendien is het niet mogelijk om het afgekeurde vuurwerk weer terug te sturen naar de fabrikant in China, gelet op het in artikel 1.2.2, vierde lid, van het Vuurwerkbesluit opgenomen verbod om het vuurwerk aan een ander ter beschikking te stellen, aldus de staatssecretaris.
2.3. Vast staat en niet in geschil is dat het in het geding zijnde vuurwerk ondanks de CE-markering niet voldoet aan de NEN-norm NEN-EN 15947-5 2010 en de essentiële veiligheidsnormen bedoeld in bijlage I van richtlijn 2007/23/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen. Ondanks de CE-markering diende Fireworks er rekening mee te houden dat het vuurwerk, zoals is gebeurd, bij keuring ondeugdelijk zou worden bevonden. Door dit vuurwerk in de handel te brengen en voorhanden te hebben, handelt Fireworks in strijd met de artikelen 1.2.2, vierde lid, en 1A.2.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit. De staatssecretaris was daarom bevoegd om ter zake handhavend op te treden.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat de in bezwaar gehandhaafde lasten aan Fireworks om het afgekeurde vuurwerk te vernietigen onevenredig zijn vanwege de financiële consequenties die het vernietigen van het vuurwerk voor Fireworks meebrengt. Daartoe overweegt de Afdeling dat het risico voor de consument van het afgekeurde vuurwerk is ingedeeld in de zwaarste risicocategorieën 3 en 4, waaruit volgt dat daaraan grote gevaren voor de gezondheid en veiligheid van personen kleven. De staatssecretaris heeft aan het belang van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van personen terecht een zwaarder gewicht toegekend dan aan de financiële belangen van Fireworks en daarbij in aanmerking mogen nemen dat bij terugzending van het vuurwerk naar de fabrikant in China het risico bestaat dat het vuurwerk opnieuw op de markt wordt gebracht. Omdat daarbij niet is uitgesloten dat het vuurwerk opnieuw op de Nederlandse markt zal worden gebracht, bestaat er geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris aan het belang van Fireworks bij terugzending van het vuurwerk onvoldoende gewicht heeft toegekend. Dat, als gesteld door Fireworks, niet duidelijk is op grond waarvan vuurwerk waarvan het risico is ingedeeld in de risicocategorieën 1 en 2 wel mag worden teruggestuurd naar de fabrikant doet daaraan niet af. Tekortkomingen aan vuurwerk waarvan het risico is ingedeeld in de risicocategorieën 1 en 2 leveren immers aanzienlijk minder gevaar op en kunnen in bepaalde gevallen wel fysiek worden hersteld. De omstandigheid dat de CCIC het afgekeurde vuurwerk geschikt heeft geacht voor terugzending naar China, kan Fireworks evenmin baten. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat blijkens het conceptrapport en het rapport van de CCIC het afgekeurde vuurwerk niet is beoordeeld op technische aspecten.
Voorts is niet gebleken dat de staatssecretaris in vergelijkbare situaties wel instemt met het terugsturen van vuurwerk naar China. De situatie van de babypijlen waarnaar Fireworks heeft verwezen is niet vergelijkbaar met de situatie in deze zaak. De staatssecretaris heeft toegelicht dat in die situatie tegen de ondeugdelijke babypijlen niet handhavend kon worden opgetreden, omdat niet was voldaan aan het vereiste in artikel 1A.1.7, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit. Ten tijde van de dwangsombesluiten van 22 juli 2016 gold deze bepaling evenwel niet meer.
Omdat de lasten tot het vernietigen van het vuurwerk naar het oordeel van de Afdeling niet onevenredig zijn, behoeft de stelling van Fireworks dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 1.2.2, vierde lid, van het Vuurwerkbesluit zich tegen het terugsturen van het vuurwerk naar de fabrikant in China verzet, geen bespreking.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Driel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017
414-757.