201704056/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 maart 2017 in zaak nr. 16/2927 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2016 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2016 heeft het bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 augustus 2016 vernietigd en de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. De raad heeft de aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen omdat hij als beleid hanteert dat voor de aansprakelijkstelling voor schade uit onrechtmatige daad in beginsel geen toevoeging wordt verstrekt. Van een rechtzoekende kan in die fase worden verwacht dat de wederpartij zelfstandig aansprakelijk wordt gesteld en een motivering van de geleden schade wordt gegeven.
Wettelijk kader
2. De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). Daarnaast heeft de raad hiervoor beleid vastgesteld, onder meer neergelegd in zogenoemde werkinstructies.
3. Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb luidt als volgt:
"Rechtsbijstand wordt niet verleend indien: […]
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet".
Artikel 28, eerste lid, onder c, van de Wrb luidt als volgt: "Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden".
4. Werkinstructie 0010 luidt onder het kopje ‘geschil onrechtmatige daad’:
"[…] Aansprakelijkstelling
Voor enkel het aansprakelijk stellen verstrek je in principe geen toevoeging. Van rechtzoekende mag verwacht worden dat hij dat zelf doet. De aanvraag wijs je af met tekstcode 131.
Uitzondering om wel voor aansprakelijkstelling toe te voegen is bijvoorbeeld bij ernstige letselschade vanaf categorie 2 in de letselschadelijst, zedendelict of mensenhandel (zie ook O013). Bijstand van een advocaat is dan noodzakelijk vanwege het grote belang. […]."
Hoger beroep
5. [appellante] heeft een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ingediend omdat zij haar ex-partner aansprakelijk wil stellen voor schade die is aangebracht aan haar auto. De rechtbank heeft onder verwijzing naar werkinstructie 0010 terecht overwogen dat de raad voor de aansprakelijkheidstelling zelf geen toevoeging behoefde af te geven. Dat, zoals [appellante] betoogt, documenten voorhanden zijn waaruit blijkt dat haar ex-partner niet bereid is de schade te vergoeden, maakt niet dat van [appellante] niet langer mag worden verwacht dat zij zelfstandig, al dan niet met hulp van andere vormen van hulpverlening zoals maatschappelijk werk, of het bureau sociaal raadslieden, de aansprakelijkheidstelling opstelt en onderbouwt. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat voor een eventuele procedure die [appellante] tegen haar ex-partner wil starten, waarvoor bijstand door een rechtsbijstandverlener noodzakelijk is, wel een toevoeging kan worden afgegeven. In die fase van de procedure bevond het geschil zich ten tijde van de aanvraag om een toevoeging evenwel nog niet.
6. Het betoog faalt.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017
608.