ECLI:NL:RVS:2017:3584

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
201702293/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • J. Kramer
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Wijk en Aalburg met bestuurlijke lus

Op 20 december 2016 heeft de raad van de gemeente Aalburg het bestemmingsplan "Wijk en Aalburg" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder [appellant sub 1] en Bomatech BV, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 november 2017 behandeld. In deze tussenuitspraak wordt ingegaan op de bezwaren van de appellanten, die onder andere betrekking hebben op de bestemming "Wonen" en de gevolgen daarvan voor hun woon- en leefklimaat. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid een groter belang heeft kunnen toekennen aan de vaststelling van het bestemmingsplan dan aan de belangen van [appellant sub 1]. De Afdeling concludeert dat het beroep van [appellant sub 1] ongegrond is, maar geeft de raad de opdracht om de geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen. Dit betreft onder andere de bestemmingen van de percelen Nijverheidstraat en Ambachtsstraat, waar bestaande metaalbedrijven niet correct zijn bestemd. De raad moet binnen 16 weken na de uitspraak de gebreken herstellen en de uitkomst aan de Afdeling en de andere partijen meedelen.

Uitspraak

201702293/1/R2.
Datum uitspraak: 27 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Wijk en Aalburg, gemeente Aalburg,
2.    Bomatech BV, gevestigd te Wijk en Aalburg, gemeente Aalburg, en anderen,
3.    [appellant sub 3], wonend te Wijk en Aalburg, gemeente Aalburg,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Aalburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Wijk en Aalburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Bomatech BV en anderen en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], Bomatech BV en anderen, [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A.J. Coppelmans, advocaat te Tilburg, Bomatech BV en anderen, vertegenwoordigd door mr. E.J.H. Plambeck , [appellant sub 3], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Halbesma, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen], bij monde van [partij], ter zitting gehoord.
Buiten bezwaar van partijen zijn ter zitting nadere stukken overgelegd.
Overwegingen
Bestuurlijke lus
1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Planbeschrijving en toetsingskader
2.    Het plan voorziet in een planologische regeling voor de bebouwde kom van de kern van Wijk en Aalburg en enkele aangrenzende agrarische percelen.
3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1]
Woon- en leefklimaat
4.    [appellant sub 1], die aan de [locatie A] te Wijk en Aalburg woont, richt zich tegen de bestemming "Wonen" die voor de percelen kadastraal bekend als Aalburg F 3273 (Polstraat) en F 3274 (Langestraat), in de directe omgeving van zijn woning is vastgesteld. [appellant sub 1] vreest dat met het mogelijk maken van de woningen op die percelen zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast vanwege verminderd zicht op de Maasdijk en de molens van Heusden en vermindering van de bezonning. Volgens hem zijn zijn belangen onvoldoende afgewogen.
4.1.    Het plan voorziet op het perceel F 3273 (Polstraat) in één woning en op het perceel F 3274 (Langestraat) in twee woningen. Blijkens de verbeelding bevindt het bouwvlak van het perceel F 3273 (Polstraat) zich op ongeveer 5 m van de woning van [appellant sub 1]. Het bouwvlak van het perceel F 3274 (Langestraat) bevindt zich op ongeveer 17 m van zijn woning. Ter zitting is vastgesteld dat [appellant sub 1], vanwege het ontbreken van bebouwing aan de achterzijde van zijn perceel, in de huidige situatie vrij uitzicht heeft op de Maasdijk en op de molens die op de vestingwallen langs de Bergsche Maas staan. Hoewel het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] in enige mate zal worden aangetast door de voorziene woningen, is de Afdeling van oordeel dat deze aantasting niet zodanig is, dat de raad niet in redelijkheid een groter belang heeft kunnen toekennen aan de vaststelling van het plan dan aan het belang van [appellant sub 1] bij het behoud van zijn woonomgeving. Daarbij betrekt de Afdeling dat een recht op vrij uitzicht niet bestaat. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bezonning niet zodanig zal veranderen dat het plan onaanvaardbaar is. Daarbij heeft de raad in redelijkheid van belang geacht dat de voorziene woningen aan de Langestraat op voldoende afstand zullen staan van de woning van [appellant sub 1] en van de voorziene woning aan de Polstraat niet veel schaduw is te verwachten. Het betoog faalt.
Gemeentelijk beleid
5.    [appellant sub 1] betoogt dat het toestaan van de woningen in strijd is met gemeentelijk beleid. Daarvoor wijst hij op de Beleidsnota Wijk en Aalburg van 21 september 1999 (hierna: de Beleidsnota), waarin staat dat ontwikkeling van de locatie Polstraat/Langestraat vooralsnog geen hoge prioriteit heeft. Voort wijst hij op een kaartje in die beleidsnota waaruit volgens hem volgt dat voor bedoelde locatie geen individuele woningbouw is toegestaan, nu het een woningzoekgebied betreft voor gemeentelijke woningbouwprogramma’s. Uit de Strategische Visie Aalburg 2007-2027 en de Structuurvisie Land van Heusden en Altena 2013 volgt dat er gedurende de planperiode voldoende planvoorraad beschikbaar is om in de behoefte te voorzien. Bovendien is uit de Regionale Woonvisie Land van Heusden en Altena van 15 december 2015 (hierna: de Woonvisie) af te leiden dat er geen behoefte is aan vrijstaande woningen op grote percelen. Volgens [appellant sub 1] is het gemeentelijk beleid er steeds op gericht om de gronden achter zijn woning als integrale gebiedsontwikkeling te realiseren. Het toestaan van een particulier initiatief verdraagt zich hier niet mee. [appellant sub 1] verwijst in dat verband naar de beantwoording van zienswijze nr. 22c waaruit is af te leiden dat de raad een particulier initiatief heeft afgewezen omdat de raad alleen aan gebiedsontwikkelingen wil meewerken.
5.1.    De Beleidsnota uit 1999, waaruit volgt dat de ontwikkeling van de locatie Polstraat/Langestraat geen prioriteit heeft en dat niet de locaties van de voorziene woningen maar een ander gebied als ontwikkellocatie is aangewezen, bevat volgens de raad verouderd beleid. De Strategische Visie Aalburg 2007-2027 "Aalburg op weg naar morgen" van 30 oktober 2007 (hierna: de Strategische visie) is een recenter gemeentelijk beleidsstuk, waarin de koers voor de toekomstige ontwikkeling van Aalburg is neergelegd. Wat betreft het thema wonen bestaat de ambitie eruit om voor een veelzijdig samengestelde en actieve bevolking een passende woningvoorraad te realiseren. Op de kaart behorende bij de Structuurvisie zijn de percelen voor de voorziene woningen aangeduid als "zoekgebied stedelijke ontwikkeling". Volgens de Structuurvisie is deze aanduiding toegekend aan locaties waar de gemeente een stedelijke ontwikkeling in de nabije toekomst voor mogelijk houdt. In de Woonvisie (paragraaf 3.3) staat dat er een toenemende behoefte is aan kleine en goedkopere woningen.
5.2.    In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene woningen in strijd zijn met genoemde beleidsstukken. De enkele omstandigheid dat de raad voor de gronden aan de achterzijde van de woning van [appellant sub 1] een gebiedsontwikkeling wil realiseren betekent niet dat de raad niet in redelijkheid aan particuliere initiatieven voor drie woningen medewerking heeft kunnen verlenen. Daarbij betrekt de Afdeling dat voor concrete bouwplannen geldt dat in het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument is waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Niet in geschil is dat het hier om voldoende concrete bouwplannen gaat. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de medewerking aan deze particuliere initiatieven niet aan de gebiedsontwikkeling in de weg staat. Ook de omstandigheid dat er een toenemende behoefte is aan kleine goedkopere woningen betekent niet dat enkele vrijstaande woningen niet zijn toegestaan. Voor zover [appellant sub 1] op de locatie de Taxhof wijst, die in de zienswijze nr. 22c aan de orde was, overweegt de Afdeling dat die locatie in de Structuurvisie anders is aangewezen. Reeds hierom gaat de vergelijking niet op. Het betoog faalt.
Verkeersveiligheid
6.    [appellant sub 1] vreest voor verkeeronveilige situaties op de Langestraat, omdat een goede ontsluiting ontbreekt. Nu al is naast zijn woning een spiegel nodig om de bocht Langestraat/Polstraat overzichtelijk te maken.
6.1.    De voorziene woningen op perceel F3274 (Langestraat) zullen worden ontsloten op de Langestraat. Aan de overzijde van de Langestraat zijn reeds woningen aanwezig. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan aan een verkeersveilige ontsluiting in de weg staat. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat de bestaande kruising tussen de Langestraat en Polstraat verkeersonveilig is, voorziet het voorliggende plan niet in een verandering van die kruising. Verder heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat met het voorzien van de twee woningen aan de Langestraat de verkeersveiligheid op bedoelde kruising onevenredig afneemt. Het betoog faalt.
Ladder van duurzame verstedelijking
7.    [appellant sub 1] betoogt dat de plandelen in strijd zijn met de ladder van duurzame verstedelijking zoals neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Volgens [appellant sub 1] is de behoefte onvoldoende aangetoond met de gemaakte rekensom voor de berekening van de behoefte. Ten onrechte is hierbij de provinciale woningbehoefteprognose betrokken en is de Kerkverreweide fase 2 niet meegenomen in de harde plancapaciteit. [appellant sub 1] verwijst naar de Woonvisie, waar eveneens uit volgt dat er geen behoefte is aan de vrijstaande woningen. Er is juist behoefte aan kleinere goedkopere woningen voor ouderen en jongeren, aldus [appellant sub 1].
Verder is volgens [appellant sub 1] onvoldoende onderzocht of door het benutten van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins in de regionale behoefte kan worden voorzien.
7.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidde ten tijde van belang:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."
7.2.    Het plan voorziet in totaal in 72 nieuwe woningen. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de omstandigheid dat het vorige plan deze woningen niet mogelijk maakte voorziet het plan in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Dit is in zoverre niet in geschil.
7.3.    In de plantoelichting en in de nota van zienswijze is een berekening gemaakt aan de hand van bevolkings- en woningbehoefteprognose. Hiervoor hebben zowel de regionale als de provinciale woningbehoefteprognose als uitgangspunt gegolden. In 2015 is in de Woonvisie een behoefte van 469 woningen vastgesteld. De provinciale prognose, die jaarlijks wordt bijgesteld, bedroeg destijds 675. De raad heeft voor de beoordeling of er voldoende regionale behoefte is, deze bandbreedte tussen de regionale en provinciale prognose betrokken. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Tegen deze prognose is de harde plancapaciteit afgezet. De provinciale prognose is in 2016 verhoogd naar 720. De harde plancapaciteit bedroeg in dat jaar 468, waarbij de woningaantallen van het voorliggende plan reeds zijn betrokken. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen oordelen dat er voldoende behoefte is aan de voorziene 72 woningen. Voor zover [appellant sub 1] wijst op het project Kerkverreweide fase 2 is in bijlage 13 bij de plantoelichting de berekening weergegeven van de harde plancapaciteit, waaruit volgt dat alleen bestemmingsplannen zijn betrokken waarvan de besluitvorming onherroepelijk is geworden. Nu het project Kerkverreweide fase 2 nog niet in een onherroepelijk plan is vervat, heeft de raad dit project terecht niet betrokken bij de harde plancapaciteit.
Wat betreft de kwalitatieve behoefte staat in de Woonvisie dat de woningvoorraad afwijkt van de woningvraag. Vooral de druk op de onderkant van de woningmarkt neemt toe, zodat er een toenemende behoefte is aan kleinere en goedkopere woningen. Verder volgt uit de Woonvisie dat de problematiek van de woningvoorraad niet alleen te maken heeft met het aantal woningen, maar ook met de doorstroming. Als voorbeeld worden genoemd ouderen die langer in hun grote woning blijven wonen. Ondanks dat in de Woonvisie niet concreet over vrijstaande woningen wordt geschreven, is uit deze visie niet af te leiden dat vrijstaande woningen helemaal niet gewenst zijn en dat er geen ruimte is voor de voorziene drie woningen. Daarbij heeft de raad in redelijkheid kunnen betrekken dat de voorziene drie woningen een bijdrage kunnen leveren aan een betere doorstroming.
De Afdeling is van oordeel dat de actuele regionale behoefte voor de drie voorziene woningen voldoende is aangetoond. Het betoog faalt.
7.4.    Artikel 1.1.1 van het Bro luidt:
"In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[….]
h. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
7.5.    In de plantoelichting staat dat alle ontwikkelingen liggen binnen het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing en dus binnen het bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. De raad heeft zich terecht op dat standpunt kunnen stellen. De enkele stelling van [appellant sub 1] ter zitting dat het vreemd is dat artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro, is toegepast voor een plangebied dat is gelegen in bestaand stedelijk gebied, is onvoldoende voor een ander oordeel.
De raad is krachtens artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro, gehouden te beschrijven in hoeverre met het plan in de behoefte wordt voorzien binnen bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio. De raad is in het kader van artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro, nu een actuele regionale behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied, echter niet gehouden te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in de behoefte zou kunnen worden voorzien. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:125. De raad heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de door [appellant sub 1] genoemde locaties nader te onderzoeken op geschiktheid. Het betoog faalt.
7.6.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in acht heeft genomen. Nu het betoog faalt, behoeft het betoog van de raad dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan de vernietiging van het bestreden besluit geen bespreking meer.
Conclusie en proceskosten
8.    Gelet op het voorgaande is het beroep [appellant sub 1] ongegrond.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van Bomatech BV en anderen
10.    Bomatech BV en anderen hebben panden in eigendom of exploiteren metaalbedrijven op de percelen Nijverheidstraat 11 en 39 en Ambachtsstraat 15 te Wijk en Aalburg. Aan deze percelen zijn in het plan, voor zover van belang, de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" toegekend. Deze als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten in de categorie 3.2 van de bij de regels opgenomen Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten met uitzondering van bedrijfsactiviteiten waarvoor geurhinder dan wel externe veiligheid maatgevend is voor de toedeling van de activiteit in categorie 3.2. Volgens Bomatech BV en anderen zijn de bestaande metaalbedrijven op voornoemde percelen niet als zodanig bestemd, omdat in de Staat van bedrijfsactiviteiten geen metaalbedrijf wordt genoemd.
10.1.    De raad erkent dat, anders dan is beoogd, de bedoelde bedrijven ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Nu de raad niet heeft gedaan wat hij beoogd had te doen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet met de te betrachten zorgvuldigheid tot stand is gekomen. In hetgeen Bomatech BV en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van de bestaande bedrijfsactiviteiten voor de percelen Nijverheidstraat 11 en 39 en Ambachtsstraat 15 is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt.
Het beroep van [appellant sub 3]
Gebruik van perceel [locatie B]
11.    [appellant sub 3] richt zich tegen de bestemming "Gemengd" voor zijn perceel [locatie B] te Wijk en Aalburg. Volgens hem is met die bestemming een deel van het bestaande gebruik ten onrechte voor een tweede maal onder het overgangsrecht gebracht, terwijl er geen concreet zicht is dat het gebruik voor detailhandel binnen de planperiode zal worden beëindigd. Ten onrechte gaat de raad ervan uit dat de detailhandelsactiviteiten zijn geëindigd op 15 september 2000 terwijl het pand alleen van eigenaar is gewisseld. De detailhandel die plaatsvindt op [locatie C] en [locatie D] en [locatie B] behoort allemaal tot één bedrijf. Op de locatie Maasdijk vindt overwegend ambachtelijke bedrijvigheid plaats en op de [locatie B] vindt hoofdzakelijk winkelverkoop plaats, die niet te kwalificeren is als ondergeschikte detailhandel. Om die reden wenst [appellant sub 3] een maatbestemming.
11.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van bestaand gebruik, nu detailhandel in het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Wijk en Aalburg" (1979) niet was toegestaan en volgens de raad niet is aangetoond dat op de peildatum 20 december 2000 op het perceel [locatie B] de gronden in gebruik waren voor detailhandel. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de beperkte openingstijden aanleiding zijn geweest voor het standpunt dat de verkoopactiviteiten een ondergeschikt karakter hebben.
11.2.    Het perceel [locatie E] is sinds 20 september 2000 gesplitst in twee percelen, te weten [locatie B] en [locatie E]. [appellant sub 3] is eigenaar van het perceel [locatie B] dat het achterste deel van het perceel is. In het voorliggende plan heeft het perceel van [appellant sub 3] de bestemming "Gemengd" gekregen en is een bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid" toegekend. Binnen deze bestemming zijn onder meer een woonfunctie, dienstverlening tot maximaal 100 m², aan huis verbonden beroepen en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid" tevens kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid toegestaan. Detailhandel als hoofdactiviteit is niet toegestaan. [appellant sub 3] gebruikt zijn deel van het perceel als nevenvestiging van het bedrijf, dat aan de [locatie C] is gevestigd en waarin hij ambachtelijke manden maakt en verkoopt. Dat is in zoverre niet in geschil. De raad stelt zich op het standpunt dat detailhandel als zelfstandige (hoofd)activiteit nooit legaal gebruik is geweest op het perceel [locatie B].
In geschil zijn de vragen in welke omvang de verkoopactiviteiten hebben plaatsgevonden op bedoeld perceel, of deze activiteiten als kleinschalige detailhandel moeten worden beschouwd en wanneer deze activiteiten zijn begonnen.
11.3.    Artikel 28, lid 28.2, van de regels van het voorliggende plan bevat het overgangsrecht voor gebruik en luidt: "Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet."
Artikel 1, lid 1.16, verstaat onder bestaand bij gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
11.4.    In het daarvoor geldende bestemmingsplan "Wijk en Aalburg" uit 2000 had het gehele perceel de bestemming "Gemengd gebied", welke gronden bestemd waren voor onder andere detailhandel. Uit de beschrijving in hoofdlijnen volgt dat het moest gaan om bestaande detailhandel. Nieuwvestiging van detailhandel was binnen deze bestemming uitsluitend via vrijstelling toegestaan.
Ingevolge artikel 1 van de begripsbepalingen van dat plan dient voor gebruik onder bestaande situatie te worden verstaan het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft gekregen.
11.5.    Gelet op de voornoemde bepalingen van het bestemmingsplan "Wijk en Aalburg" is de vraag of [ijzerwarenbedrijf] onder het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Wijk en Aalburg" (1979) het gebruik voor detailhandel illegaal is begonnen niet van belang, aangezien het bestemmingsplan "Wijk en Aalburg" uit 2000 voor het begrip bestaand gebruik geen onderscheid maakt in legaal of illegaal aangevangen gebruik. Gelet op de bepalingen van het bestemmingsplan "Wijk en Aalburg" uit 2000 is relevant wat het gebruik was ten tijde dat dat bestemmingsplan rechtskracht verkreeg.
[appellant sub 3] stelt dat hij het gebouw, afgezien van een verbouwing ten behoeve van het gebruik van het gebouw voor de verkoop van ambachtelijke manden, steeds voor detailhandel heeft gebruikt en heeft hiertoe stukken ingediend. Uit deze stukken is af te leiden dat op de [locatie E] tot en met 15 september 2000 [ijzerwarenbedrijf] was gevestigd, die het perceel voor detailhandel gebruikte. Verder is uit een leveringsakte van 22 augustus 2000 af te leiden dat [appellant sub 3] het perceel van [ijzerwarenbedrijf] heeft gekocht op 31 juli 2000. [appellant sub 3] heeft in de stukken en ter zitting nader toegelicht dat detailhandel in de zin van de verkoop van manden/ambachtelijke producten de hoofdactiviteit was en is op het perceel [locatie B]. Gezien het vorenstaande acht de Afdeling het standpunt van de raad dat op het perceel slechts sprake is van gebruik van de gronden voor ondergeschikte detailhandelsdoeleinden en dus kon worden volstaan met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid" onvoldoende gemotiveerd. Het betoog slaagt.
Bebouwing achter perceel [locatie B]
12.    Verder betoogt [appellant sub 3] dat een deel van de bestaande bebouwing aan de achterzijde van [locatie B] ten onrechte voor een tweede maal onder de werking van het overgangsrecht is gebracht. De bebouwing is al tientallen jaren aanwezig maar nooit opgenomen in een bouwvlak. [appellant sub 3] wenst deze bebouwing te behouden.
12.1.    De Afdeling stelt vast dat de bedoelde bebouwing in dit plan binnen de bestemming "Agrarisch" ligt. Dat bestemmingsvlak heeft geen bouwvlak, zodat de aanwezige bebouwing niet als zodanig is bestemd. Verder is volgens de planregels buiten het bouwvlak geen bijgebouw toegestaan zonder de aanduiding "bedrijfswoning". Niet in geschil is dat het gebouw er al voor 1999 stond.
12.2.    De raad heeft ter zitting erkend dat het gebouw ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
Perceel F 3220
13.    [appellant sub 3] heeft tussen de [locatie B] en [locatie C] en [locatie D] nog een perceel in eigendom, dat kadastraal bekend staat als gemeente Wijk en Aalburg, sectie F nummer 3220. Hij betoogt dat ten onrechte voor het perceel F 3220 een agrarische bestemming is gehandhaafd. Voor de naastgelegen percelen F 3955, 3811, 3954 en 2746 heeft de raad gekozen voor een bestemming "Recreatie". Volgens [appellant sub 3] heeft de raad het onderscheid tussen deze percelen onvoldoende gemotiveerd. Dat er volkstuinen op de percelen F 3955, 3811, 3954 en 2746 aanwezig zijn, is volgens [appellant sub 3] niet relevant, aangezien deze al jaren aanwezig zijn. Ook perceel F 3220 wordt al jaren niet meer agrarisch gebruikt.
13.1.    Over de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met de percelen F 3955, 3811, 3954 en 2746 overweegt de Afdeling als volgt. Deze percelen hebben de bestemming "Recreatie" gekregen, omdat de gronden als volkstuinen worden gebruikt. Voor deze bestemming heeft de raad aangesloten bij de SVBP 2012, hetgeen de Afdeling niet onredelijk acht. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bestaande gebruik op de naastgelegen percelen F 3955, 3811, 3954 en 2746 verschilt van het bestaande gebruik op perceel F 3220. Reeds hierom gaat de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking niet op. Het betoog faalt.
13.2.    Het perceel F 3220 heeft in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch". Het perceel is onbebouwd en voor een deel als grasland in gebruik. Voorheen werd dit perceel voor agrarische doeleinden gebruikt. In het vorige bestemmingsplan had het perceel dan ook de bestemming "Agrarisch". Gelet op deze omstandigheden heeft de raad, naar het oordeel van de Afdeling, in redelijkheid de bestemming "Agrarisch" kunnen handhaven. Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
14.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de in deze uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. De raad dient:
a. met inachtneming van overweging 10.1 van deze uitspraak voor de percelen Nijverheidstraat 11 en 39 en Ambachtsstraat 15 in de planregeling de daar bestaande metaalbedrijven toe te staan;
b. met inachtneming van overweging 11.5 van deze uitspraak nader te motiveren waarom met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid" voldoende recht wordt gedaan aan de bestaande situatie. Eventueel dient te raad nader te onderzoeken of een andere bestemming meer recht doet aan het bestaande gebruik en dat gebruik als zodanig te bestemmen;
c. met inachtneming van overweging 12.2 van deze uitspraak de bebouwing aan de achterzijde van de [locatie B] als zodanig te bestemmen.
Bij het nemen van een nieuw besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Een nieuw besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt en medegedeeld.
Proceskosten en griffierecht
15.    In de einduitspraak zal met betrekking tot de beroepen van Bomatech BV en anderen en [appellant sub 3] worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    draagt de raad van de gemeente Aalburg op om:
- binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen onder 10.1, 11.5 en 12.2 is overwogen de daar omschreven gebreken in het besluit van 20 december 2016 te herstellen en
− de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
II.    verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Mercker
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017
661.