ECLI:NL:RVS:2017:3585

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
201700296/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Franeker - Binnenstad 2016 en de vestiging van een supermarkt

Op 27 oktober 2016 heeft de raad van de gemeente Franekeradeel het bestemmingsplan "Franeker - Binnenstad 2016" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een appellant, eigenaar van panden aan de [locatie A+B] in Franeker, beroep ingesteld. De appellant is van mening dat de planregeling het niet mogelijk maakt om zijn panden in gebruik te nemen voor een supermarkt, terwijl dit in het voorgaande bestemmingsplan wel was toegestaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 november 2017 behandeld. De appellant betoogt dat de raad ten onrechte de functieaanduiding "supermarkt" niet heeft toegekend aan zijn panden, wat zou leiden tot ongewenste leegstand in de toekomst. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de bestemming "Gemengd-1" is toegekend aan de percelen, wat betekent dat detailhandel, met uitzondering van supermarkten, is toegestaan. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de belangen van de betrokkenen in redelijkheid zijn afgewogen. De Afdeling concludeert dat de raad niet onredelijk heeft gehandeld door de functieaanduiding "supermarkt" niet toe te kennen aan de panden van de appellant. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201700296/1/R3.
Datum uitspraak: 27 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Franeker, gemeente Franekeradeel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente Franekeradeel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Franeker - Binnenstad 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2017, waar [appellant], en de raad vertegenwoordigd door J. Mulder, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan heeft betrekking op de binnenstad van Franeker. Met het vaststellen van dit plan wordt het voorheen geldende bestemmingsplan "Franeker - Binnenstad" uit 2006 geactualiseerd.
[appellant] is eigenaar van de panden aan de [locatie A+B] in het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met de planregeling voor deze percelen, nu de planregeling het niet mogelijk maakt dat zijn panden in gebruik worden genomen door een supermarkt.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Bestemming [locatie A+B]
3.    [appellant] betoogt dat ten onrechte niet de functieaanduiding "supermarkt" is toegekend aan de panden op zijn percelen aan de [locatie A+B], waardoor het niet mogelijk is om daar een supermarkt te vestigen. Hij voert aan dat zijn panden sedert 1982 in gebruik zijn geweest als supermarkt. Volgens hem is de vestiging van een supermarkt in zijn panden een trekpleister voor de andere winkels aan de Voorstraat, het Ockingahiem en de Sjaardemastraat. Door dit niet langer toe te staan, zal het plan volgens hem in de toekomst ongewenste leegstand veroorzaken. Verder voert hij aan dat in de panden aan het Ockingahiem 16 en de Sjaardemastraat 9 wel de vestiging van een supermarkt is toegestaan, terwijl in het pand aan het Ockingahiem 16 geen supermarkt meer is gevestigd en het pand aan de Sjaardemastraat reeds 10 jaar heeft leeggestaan.
3.1.    Blijkens de verbeelding is, voor zover hier van belang, aan de percelen aan de [locatie A+B] de bestemming "Gemengd-1" toegekend. Ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor gebouwen ten behoeve van detailhandel niet zijnde supermarkten. In artikel 1, lid 1.70, van de planregels is supermarkt gedefinieerd als een gebouw of ruimte in een gebouw, dat door zijn inrichting kennelijk bedoeld is voor detailhandel in (hoofdzakelijk) een grote verscheidenheid aan levensmiddelen door middel van zelfbediening en een minimale verkoopvloeroppervlakte van 600 m2 heeft. Gelet daarop is het niet toegestaan om in deze panden van [appellant] een supermarkt te vestigen met een verkoopvloeroppervlakte van 600 m2 of meer.
3.2.    In geschil is of de raad bij de vaststelling van dit plan niet toch had moeten mogelijk maken dat in de panden van [appellant] een supermarkt kan worden gevestigd. Daarbij verschillen partijen van mening over de vraag of in het voorgaande plan de vestiging van een supermarkt in de betreffende panden was toegestaan.
Ter zitting is besproken dat in het voorgaande plan, voor zover hier van belang, aan de panden aan de [locatie A+B] de bestemming "Gemengde doeleinden 2" met aanduiding "detailhandel toegestaan" was toegekend. Ingevolge artikel 8, lid 8.5.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften van dat plan wordt tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 8.5.1, in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden die zijn voorzien van de aanduiding "detailhandel toegestaan" ten behoeve van een supermarkt, met uitzondering van de gronden in het gebied Sjaardemastraat/Ockingahiem. De percelen van [appellant] grenzen aan de voorzijde aan de Voorstraat en aan de achterzijde aan het Ockingahiem. Volgens [appellant] liggen zijn panden gelet daarop in het gebied Ockingahiem, zodat de vestiging van een supermarkt in zijn panden in het voorgaande plan was toegestaan. De raad stelt dat de panden van [appellant] liggen aan de Voorstraat en niet behoren tot het gebied Ockingahiem, zodat het gebruik van de panden als supermarkt onder het overgangsrecht viel.
3.3.    Blijkens de plankaart van het voorgaande plan was aan de percelen van [appellant] alleen aan het deel dat grenst aan de Voorstraat een bouwvlak toegekend met daarbij de aanduiding "detailhandel toegestaan". Aan het achterste deel van de percelen, dat grenst aan het Ockingahiem, was de aanduiding "bijgebouwengebied" toegekend, zodat daar detailhandel niet was toegestaan. Nu de aanduiding "detailhandel toegestaan" niet doorliep tot aan het Ockingahiem behoren naar het oordeel van de Afdeling de panden aan de [locatie A+B] niet tot het gebied Ockingahiem, zodat in het voorgaande plan de vestiging van een supermarkt in deze panden niet bij recht was toegestaan.
Niet in geschil is dat er jarenlang een supermarkt was gevestigd aan de [locatie A+B]. Ter zitting heeft [appellant] naar voren gebracht dat zijn panden sinds 2014 leeg staan. Het gebruik van de panden als supermarkt was derhalve ten tijde van de vaststelling van het plan reeds gestaakt, zodat dit gebruik niet meer onder de beschermende werking van het overgangsrecht viel.
3.4.    Volgens de plantoelichting is het gemeentelijk detailhandels- en supermarktbeleid erop gericht om winkels die ruimtelijk moeilijk inpasbaar zijn, zoals supermarkten, te vestigen aan de randen van het centrum. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de supermarkten zijn gesitueerd aan de Leeuwarderweg aan de oostkant van het centrum en de Sjaardemastraat en het Ockingahiem aan de westkant van het centrum. Voor de vestiging van een supermarkt buiten deze gebieden geldt dat sprake moet zijn van een goede bereikbaarheid waarbij voldoende ruimte is voor bevoorrading en parkeergelegenheid. Ten aanzien van de Voorstraat is er volgens de raad weinig ruimte voor bevoorrading. De raad stelt dat de percelen aan de [locatie A+B] vallen binnen het zogenoemde secundaire winkelgebied, zoals is onderscheiden in het gemeentelijk beleid dat onder meer is vastgesteld in de "Structuurvisie Franeker 2015-2025". De bestemming die daarbij hoort is volgens de raad "Gemengd 1" waarbinnen detailhandel is toegestaan tot een maximale verkoop-vloeroppervlakte van 1.500 m2. Daardoor is anders dan in het voorgaande plan het geval was ook op het achterste deel van de percelen van [appellant] detailhandel toegestaan. Op grond van artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn binnen deze bestemming gebouwen ten behoeve van dienstverlening, ambachtelijke bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning in de vorm van een galerie of museum, woningen en opslag ten behoeve van genoemde functies toegestaan. De bestemming biedt volgens de raad ruime mogelijkheden voor een invulling met een functie waarmee leegstand wordt tegengegaan. Dit standpunt van de raad is door [appellant] niet gemotiveerd bestreden.
3.5.    Gelet op het gemeentelijk beleid en de door de raad gegeven toelichting ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van de functieaanduiding "supermarkt" aan de percelen aan de [locatie A+B].
3.6.    Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de panden aan de Sjaardemastraat 9 en het Ockingahiem 16 overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat die panden in het voorgaande plan reeds bij recht waren bestemd voor de vestiging van een supermarkt en deze locaties ook in het gemeentelijk beleid zijn opgenomen als locaties voor de vestiging van een supermarkt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
Schade
4.    [appellant] stelt onevenredige schade te lijden, nu hij in 1982 omgerekend € 40.000,- heeft betaald voor het maken van 10 parkeerplaatsen en in zijn panden als gevolg van het plan niet langer een supermarkt gevestigd mag zijn.
4.1.    De Afdeling overweegt dat in de panden aan de [locatie A+B] weliswaar geen supermarkt mag worden gevestigd, maar dat dit ook al het geval was in het voorgaande plan. Voor zover er schade mocht optreden, bestaat er geen grond voor de verwachting dat die zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan de raad heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
5.    Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017
590.