ECLI:NL:RVS:2017:3589

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
201701627/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag en toepassing screeningsprofiel in de zorg

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag werd ingediend door [appellante] voor een functie in de thuiszorg. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van een eerdere veroordeling van [appellante] voor drugssmokkel, waarvoor zij een gevangenisstraf van 28 maanden heeft gekregen. De staatssecretaris stelde dat de afwijzing gerechtvaardigd was omdat herhaling van dergelijk gedrag een risico zou vormen voor de veiligheid van de aan haar zorg toevertrouwde personen.

Na de afwijzing heeft [appellante] bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 januari 2017. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 27 november 2017 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. H.K. Jap-A-Joe, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door W. de Kwant LLB.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris het juiste screeningsprofiel had toegepast, dat door de werkgever van [appellante] was gekozen. De rechtbank had terecht overwogen dat het primair aan de werkgever is om te bepalen welk screeningsprofiel van toepassing is, en dat de staatssecretaris niet verplicht was om nadere informatie op te vragen bij de werkgever. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201701627/1/A3.
Datum uitspraak: 27 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 januari 2017 in zaak nr. 16/3553 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellante] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: vog) afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door W. de Kwant LLB, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft een vog aangevraagd voor de functie '(in)directe zorg kinderen/ouderen'. Zij stelt dat zij wilde gaan werken in de thuiszorg. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen.
De besluiten van de staatssecretaris
2.    De staatssecretaris heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering van de vog ten grondslag gelegd dat [appellante] op 27 juni 2014 wegens drugssmokkel is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, dat zij op 8 september 2015 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld en dat de proeftijd daarvan nog van kracht was tot 1 oktober 2016. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat dit strafbare feit, indien herhaald in de functie van [appellante], een risico betekent voor het welzijn en de veiligheid van de aan haar zorg toevertrouwde personen, omdat zij dan in aanraking komen met drugs of daarmee samenhangende criminele activiteiten. Daarom is volgens hem voldaan aan het zogenoemde objectieve criterium. In het kader van het subjectieve criterium heeft de staatssecretaris meer gewicht toegekend aan het belang van de beperking van de risico's voor de samenleving dan aan het belang van [appellante] bij verkrijging van de vog. Voorts heeft de staatssecretaris gesteld dat hij het screeningsprofiel heeft toegepast dat door de beoogde werkgever van [appellante] is vermeld op de aanvraag van de vog. Het betreft het algemene screeningsprofiel met de volgende risicogebieden: informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie (of een deel daarvan) en personen. Er is geen reden om aan te nemen dat dit screeningsprofiel evident onjuist is.
De aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het juiste screeningsprofiel heeft toegepast. Bij de aanvraag van de vog is door de instantie die van [appellante] de vog verlangt gekozen voor het algemene screeningsprofiel met diverse risicogebieden. Het is primair aan de werkgever om te bepalen welk screeningsprofiel voor de desbetreffende functie van toepassing is, omdat deze het beste zicht heeft op de risicogebieden die relevant zijn voor de functie. Daarom kan in het midden blijven of toepassing van het specifieke screeningsprofiel 'gezondheidszorg en welzijn van mens en dier' tot een ander resultaat zou leiden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat is voldaan aan het objectieve criterium en dat toepassing van het subjectieve criterium er niet toe leidt dat alsnog een vog aan [appellante] wordt verstrekt.
Beoordeling van het hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het juiste screeningsprofiel heeft toegepast. Zij voert aan dat haar beoogde werkgever op diverse terreinen van de zorg werkzaam is. De werkgever heeft op de aanvraag niet vermeld op welk terrein van de zorg [appellante] zou gaan werken. Omdat zij in bezwaar heeft aangevoerd dat zij in de ouderenzorg zou gaan werken, had de staatssecretaris nadere informatie moeten vragen bij de werkgever. De rechtbank mocht daarom niet in het midden laten of bij toepassing van het specifieke screeningsprofiel wel een vog aan haar zou zijn afgegeven.
4.1.    Het screeningsprofiel en de risicogebieden die op de aanvraag zijn vermeld, zijn gekozen door de werkgever waarvoor [appellante] wilde gaan werken. Die werkgever moet worden geacht het beste zicht te hebben op de risico's die zich kunnen voordoen bij de uitoefening van de functie waarvoor de vog is aangevraagd. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de keuze voor het algemene screeningsprofiel evident onjuist is. Voorts heeft de minister ter zitting bij de Afdeling naar voren gebracht dat het niet ongebruikelijk is dat bij aanvragen van een vog voor functies bij zorgorganisaties het algemene screeningsprofiel wordt gekozen. Dit houdt verband met de uiteenlopende aard van functies bij dergelijke organisaties. De staatssecretaris was daarom niet gehouden om nadere informatie op te vragen bij de werkgever. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de staatssecretaris terecht een besluit heeft genomen met toepassing van het algemene screeningsprofiel en de risicogebieden die op de aanvraag zijn vermeld. De rechtbank mocht daarom in het midden laten of toepassing van een specifiek screeningsprofiel wel tot verlening van een vog zou hebben geleid.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017
640.