ECLI:NL:RVS:2017:3595

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
201708988/1/A2 201708988/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en onderzoek geschiktheid door CBR na incident

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening en op hoger beroep van een verzoekster wiens rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was geschorst. De aanleiding voor de schorsing was een incident op 9 april 2017, waarbij de politie vermoedde dat de verzoekster niet langer voldeed aan de eisen van rijvaardigheid en geschiktheid. Het CBR had op 1 juni 2017 een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs geschorst. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het CBR verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing in een uitspraak van 24 oktober 2017, waarop de verzoekster in hoger beroep ging.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 21 december 2017 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verzoekster, die al 48 jaar haar rijbewijs heeft en ervaring heeft als rijschoolhouder, zich niet kon vinden in de beslissing van het CBR. Ze betoogde dat de politie onjuiste feiten had weergegeven in hun rapport en dat er geen reden was om aan haar geestelijke geschiktheid te twijfelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het CBR onvoldoende had gemotiveerd waarom de verzoekster een onderzoek naar haar geschiktheid was opgelegd en waarom haar rijbewijs was geschorst. De voorzieningenrechter verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CBR opnieuw op het bezwaarschrift van de verzoekster moest beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en het CBR werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekster.

Uitspraak

201708988/1/A2 201708988/2/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 24 oktober 2017 in zaak nrs. 17/4050 en 17/4016 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (lees: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2017 heeft het CBR [verzoekster] een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst.
Bij besluit van 9 augustus 2017 heeft het CBR het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op
21 december 2017, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, en het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij brief van 10 april 2017 heeft de Politie Eenheid Noord-Holland het CBR medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat [verzoekster] niet langer voldoet aan de eisen van rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van een motorrijtuig (hierna: de mededeling). Directe aanleiding hiervoor is een incident dat plaatsvond op 9 april 2017. Het CBR heeft in voornoemd incident, in samenhang met overige informatie uit de politiesystemen, aanleiding gezien te besluiten dat [verzoekster] een medisch onderzoek moet laten doen en dat zij voorlopig niet meer mag rijden. Dit besluit heeft het CBR in bezwaar gehandhaafd, hetgeen in beroep stand heeft gehouden. [verzoekster] kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen. Omdat zij voor vervoer van de auto afhankelijk is, heeft zij tevens om een voorlopige voorziening gevraagd.
2.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling van de gronden van hoger beroep
4.    Voor zover [verzoekster] betoogt dat de rechtbank partijdig is gebleken, faalt dit betoog. In hetgeen zij naar voren heeft gebracht noch in het dossier is grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank zich partijdig heeft opgesteld of dat sprake is geweest van een oneerlijk proces.
5.    [verzoekster] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR haar terecht een onderzoek naar de geschiktheid heeft opgelegd en terecht haar rijbewijs heeft geschorst. Zij betoogt daartoe dat de agenten in het verslag van het incident dat op 9 april 2017 zou hebben plaatsgevonden onjuiste feiten hebben weergegeven.
[verzoekster] betoogt dat er geen enkele reden is te veronderstellen dat haar rijgedrag op 9 april 2017 verkeerd zou zijn geweest. Zij heeft haar snelheid aangepast en het mistachterlicht aan- en uitgezet vanwege mistflanken ter plaatse. Zij heeft al 48 jaar haar rijbewijs en is 15 jaar rijschoolhouder en -instructeur geweest en heeft nog nooit een aanrijding veroorzaakt of een strafbaar feit gepleegd. Er is bovendien geen enkele reden voor twijfel aan haar geestelijke geschiktheid, aldus [verzoekster]. Zij wijst er in dit verband onder meer op dat zij hoogopgeleid is en gediplomeerd mediator. Ook verwijst zij naar een verklaring van haar huisarts van 22 juni 2017.
5.1.    In het door de betrokken verbalisanten van de Politie Eenheid Noord-Holland opgestelde mutatierapport van 9 april 2017 staat het volgende:
"Zagen rapp's op de A.C. de Graafweg genoemde auto voor ons rijden. Auto viel op vanwege rijgedrag: vrij langzaam rijden (tussen de 40 en 70 km p/h), vaak en abrupt remmen en meerdere malen het achter-mistlicht ontsteken en weer uit doen. Er zaten nog enkele auto's tussen ons en genoemd vrtg in en wij zagen dat die last hadden van het rijgedrag van de bestuurder. Enkelen haalde de auto al in zodra het kon.
Auto een volgteken gegeven, hieraan werd voldaan met een snelheid van 40 km p/u alwaar 80 is toegestaan. Op het moment dat we af wilde slaan om het vrtg mee te voeren bleef de bestuurder midden op de rijbaan staan, net na een bocht op een onoverzichtelijke plaats.
Rapp […] sprak de bestuurster aan. Bleek [[verzoekster]]. Zij weigerde haar auto van de rijbaan te halen, uiteindelijk na veel discussie en weerstand van haar kant heeft ze toch haar auto weggezet. Vervolgens hield ze een betoog over hoe goed zij kon rijden, immers ze was rijschoolhouder geweest en wist het allemaal wel. Haar uitgelegd wat onze waarnemingen waren maar dit leek niet aan te komen bij mevr, er mankeerde niets aan haar rijgedrag.
Mevr komt enkele malen voor in BVH, oa meerdere malen voor "overlast verward/overspannen persoon" en ook voor een melding poging suïcide.
[…]
Het lijkt rapp's wijs als mevrouw wordt opgeroepen voor een onderzoek naar haar rij-geschiktheid. […]"
5.2.    In eerdere mutatierapporten - van 21 mei 2012, 21 juni 2013, 12 september 2015, 11 december 2015 en 6 juli 2016 - wordt verslag gedaan van eerdere contacten van [verzoekster] met de politie. Hierin wordt melding gemaakt van conflicten en overlast. In meerdere rapporten is dit gerubriceerd als "overlast door verward/overspannen persoon".
5.3.    Ter zitting heeft het CBR bevestigd dat aan de rijvaardigheid en de lichamelijke geschiktheid van [verzoekster] voor het besturen van een motorrijtuig niet wordt getwijfeld. De reden voor het opleggen van een onderzoek en het schorsen van de geldigheid van haar rijbewijs is enkel gelegen in het vermoeden dat zij niet langer beschikt over de geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig.
5.4.    De mutatierapporten van voor het incident op 9 april 2017 zien niet op incidenten in het verkeer. Dat is, anders dan [verzoekster] ter zitting heeft betoogd, ook niet nodig. Het CBR mocht bij zijn beoordeling ook gedragingen in aanmerking nemen die niet als verkeersgedragingen kunnen worden aangemerkt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7072), maar die wel kunnen duiden op de geestelijke ongeschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig. Uit de incidenten waarvan in deze rapporten verslag is gedaan, kan echter weliswaar worden afgeleid dat [verzoekster], zoals haar huisarts dat beschrijft, in contacten met officiële instanties of autoriteiten moeite heeft haar emoties onder controle te houden, maar het CBR heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze incidenten op zichzelf dan wel in samenhang met het incident van 9 april 2017 grond geven voor het vermoeden dat [verzoekster] niet langer beschikt over de geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig omdat sprake zou zijn van het gestelde in de bij artikel 23, derde lid, onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) behorende bijlage B, onder Geschiktheid, onderdeel II, geestelijke geschiktheid, sub a: verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen. Dat zij op 9 april 2017 langzaam reed (tussen de 40 en 70 kilometer per uur) en haar mistachterlicht aan- en uitzette geeft, los van de vraag in hoeverre sprake was van mistflanken, wellicht een indicatie omtrent de rijvaardigheid van [verzoekster], maar waarom deze feiten het vermoeden rechtvaardigen dat [verzoekster] geestelijk ongeschikt is om een motorrijtuig te besturen heeft het CBR niet toegelicht. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat zij kwaad werd en geen medewerking wilde verlenen toen zij haar auto aan de kant moest zetten.
Het CBR heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom [verzoekster] een onderzoek naar de geschiktheid is opgelegd.
5.5.    Om dezelfde redenen als hiervoor besproken, heeft het CBR onvoldoende gemotiveerd waarom de geldigheid van het rijbewijs van [verzoekster] ingevolge artikel 6, in samenhang gelezen met artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling is geschorst.
5.6.    Het betoog slaagt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep van [verzoekster] tegen het besluit van 9 augustus 2017 zal gegrond worden verklaard. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat het CBR opnieuw op het bezwaarschrift van [verzoekster] moet beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld.
7.    De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8.    Het CBR dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2017 in zaak nr. 17/4016;
III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 9 augustus 2017, kenmerk 2017005951/MSm, gegrond;
IV.    vernietigt dit besluit;
V.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.    wijst het verzoek af;
VII.    veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.048,85 (zegge: duizendachtenveertig euro en vijfentachtig cent),
VIII.    gelast dat de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Van Dokkum
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017
480. BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
"1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt tevens gedaan in bij ministeriële regeling aangegeven gevallen van overtreding van de voorwaarden van deelname aan het alcoholslotprogramma. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
[…]"
Artikel 131
"1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[...]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt; […].
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid. […]"
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 2
"1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage. […]"
Artikel 5
"Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
[…]
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;
[…]"
Artikel 6
"In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen […]."
Artikel 23
"[…]
3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdelen I, Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer;
[…]"
Bijlage
"Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
[…]
B. Geschiktheid
[…]
II. geestelijke geschiktheid
a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen; […]"