201608969/2/R6.
Datum uitspraak: 13 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Eindhoven,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) het uitwerkingsplan "2e uitwerking Tongelre binnen de Ring 2007 (Picuskade Kanaalzijde)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Wooninc heeft als belanghebbende partij een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar [verzoeker A] en het college, vertegenwoordigd door R. Martens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Wooninc, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Dorn, advocaat te Geldrop, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Voor zover het college en Wooninc hebben verzocht om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit, gelet op het bepaalde in artikel 8:86, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet mogelijk is, nu [verzoeker A] en [verzoeker B] daarvoor geen toestemming hebben gegeven.
3. [verzoeker A] en [verzoeker B], die wonen aan de [locatie], kunnen zich niet met het uitwerkingsplan verenigen en beogen met hun verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
Zij betogen dat het plan ingrijpende graafwerkzaamheden in de Kanaaldijk mogelijk maakt ten behoeve van de bouw van een parkeergarage, dat voor de strook grond langs de Kanaaldijk een nieuw inrichtings- en beheerplan moet worden vastgesteld dat aan de eisen voor een ecologische verbindingszone (hierna: EVZ) voldoet en dat het plan ten onrechte niet voorziet in 100% herstel van het voormalige groen ter plaatse.
4. Bij besluit van 28 april 2015 heeft het college het uitwerkingsplan "1e uitwerking Tongelre binnen de Ring 2007 (Picuskade)" vastgesteld. Dit uitwerkingsplan voorzag - voor zover hier van belang - in de bestemming "Wonen - 4" voor de gronden die in het bestemmingsplan de aanduiding "zone IV" hadden. In het uitwerkingsplan was aan de gronden met de bestemming "Wonen - 4" gedeeltelijk tevens de aanduiding "parkeergarage" toegekend. Aan een strook grond tussen het Eindhovensch Kanaal enerzijds en de gronden met de woonbestemming en het DAF-museum anderzijds was in dat plan de bestemming "Groen" toegekend.
4.1. Bij haar uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:127, heeft de Afdeling het besluit van 28 april 2015 tot vaststelling van het eerste uitwerkingsplan vernietigd, voor zover bij dat plan in strijd met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant was voorzien in woningbouw in de langs de noordkant van Kanaaldijk Noord gelegen EVZ. Daartoe heeft de Afdeling bij haar uitspraak van 20 januari 2016 het vaststellingsbesluit vernietigd, voor zover daarbij aan die gronden de bestemming "Wonen-IV" was toegekend, zoals nader aangeduid op de bij die uitspraak behorende kaart 1. 4.2. Bij besluit van 27 september 2016 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op verzoek van het college de EVZ ter plaatse herbegrensd, zodat het gedeelte van de groenstrook waar de in het eerste uitwerkingsplan voorziene woningbouw was gepland met een grootte van 193 m², buiten de EVZ is komen te liggen.
In het voorliggende uitwerkingsplan is aan voornoemd deel van de groenstrook opnieuw de bestemming "Wonen-4" toegekend. Binnen deze bestemmingen mag een ondergrondse parkeergarage worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage".
Aan de groenstrook is de bestemming "Natuur" toegekend. Deze bestemming is volgens het college opgenomen in het kader van de compensatieplicht als bedoeld in artikel 11.2 van de Verordening ruimte 2014. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die strekt tot aanleg en behoud van de EVZ, welke verplichting is gekoppeld aan een concreet inrichtings- en beheerplan.
5. Ter zitting hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] naar voren gebracht dat de in het voorliggende uitwerkingsplan mogelijk gemaakte parkeergarage onder de geplande woonbebouwing groter is dan in het eerste uitwerkingsplan en dat de garage, in afwijking van het eerste uitwerkingsplan, thans ook in de dijk is voorzien.
Het college heeft verklaard dat het voorliggende plan uitsluitend van het voormalige uitwerkingsplan afwijkt op het punt van de bestemming van de tot de EVZ behorende grond. Gelet hierop en bij vergelijking van de verbeeldingen van de twee uitwerkingsplannen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om eraan te twijfelen dat zowel de omvang als de ligging van de ondergrondse parkeergarage in het voorliggende plan overeenkomen met die in het voormalige uitwerkingsplan. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de hoofdzaak zal oordelen dat het betoog op dit punt slaagt.
6. Ter zitting is voorts gebleken dat het betoog van [verzoeker A] en [verzoeker B] ter zake van de inrichting van de strook waaraan in het plan de bestemming "Natuur" is toegekend, niet zozeer tegen die bestemming is gericht, maar veeleer ziet op de herbegrenzing van de EVZ en de daarbij gevolgde procedure.
Zoals de Afdeling ook in haar uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:127, heeft overwogen, is de begrenzing van de ecologische verbindingszone in de Verordening 2014 een algemeen verbindend voorschrift en wordt de vraag naar de verbindendheid van algemeen verbindende voorschriften door de rechter exceptief getoetst. De exceptieve toetsing houdt - kort weergegeven - in dat de rechter een niet door de formele wetgever gegeven voorschrift buiten toepassing dient te laten, indien dit voorschrift in strijd is met een hogere regeling of met een algemeen rechtsbeginsel. De Afdeling zal hierover in de hoofdzaak moeten oordelen. In hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] aanvoeren, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het herbegrenzingsbesluit van het college van gedeputeerde staten van 27 september 2016 de exceptieve toets niet kan doorstaan en het college daar bij de vaststelling van het voorliggende uitwerkingsplan niet van heeft mogen uitgaan.
7. Voor zover [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben betoogd dat het plan ten onrechte niet voorziet in 100% herstel van voormalig groen, omdat het plan ertoe leidt dat niet 193 m² maar 931 m² aan groen is verdwenen, overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is gemaakt dat dit betoog ziet op gronden die binnen het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan liggen. Bezwaren met betrekking tot die gronden kunnen naar voorlopig oordeel in dit geschil dan ook niet aan de orde komen.
8. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Zijlstra
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2017
240.