ECLI:NL:RVS:2017:3626

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
201607126/3/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak in hoger beroep tegen wrakingsbeslissing

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan op het verzet van [opposant] tegen een eerdere uitspraak van 24 januari 2017. In die eerdere uitspraak verklaarde de Afdeling zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep van [opposant] tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2016, die betrekking had op een verzoek om wraking. De Afdeling oordeelde dat zij, op basis van artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in beginsel onbevoegd is om kennis te nemen van hoger beroep tegen een wrakingsbeslissing, tenzij er sprake is van evidente schending van goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen.

Tijdens de zitting op 26 juni 2017 heeft de Afdeling het verzet van [opposant] behandeld. [opposant] voerde aan dat de uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening niet correct tot stand was gekomen en dat er voorafgaand aan de uitspraak overleg had plaatsgevonden tussen de voorzieningenrechter en het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam. De Afdeling oordeelde echter dat de argumenten van [opposant] niet nieuw waren en geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de eerdere beslissing. De Afdeling bevestigde dat er geen evidente schending van de procesorde was aangetoond.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het verzet ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 augustus 2017.

Uitspraak

201607126/3/A3.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van:
[opposant], wonend te [woonplaats],
opposant,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2017 in zaak nr. 201607126/2/A3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 24 januari 2017 in zaak nr. 201607126/2/A3 heeft de Afdeling zich na vereenvoudigde behandeling onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep van [opposant] tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2016 in zaak nr. C/16/615280 / HA RK 341.2016 op een verzoek om wraking als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] verzet gedaan.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 26 juni 2017, waar [opposant] is verschenen.
Overwegingen
1.       Verzet als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het hoger beroep van [opposant] tegen de wrakingsbeslissing van de rechtbank van 15 september 2016. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder [opposant] op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Indien dat het geval is, dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren, zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
2.       In de uitspraak, waarvan verzet, heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep van [opposant] kennis te nemen. Daartoe is overwogen dat de Afdeling, gelet op het bepaalde in artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb, in beginsel onbevoegd is om kennis te nemen van een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank op een verzoek om wraking. Voorts is overwogen dat dit slechts uitzondering lijdt indien sprake is van evidente schending van eisen van goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen. De Afdeling heeft overwogen dat daarvan niet is gebleken.
3.       In zijn verzetschrift, zoals nader toegelicht ter zitting, gaat [opposant] opnieuw in op de wijze waarop de uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening volgens hem tot stand is gekomen en op het moment dat die uitspraak hem bekend is geworden. Daarbij herhaalt hij onder meer zijn stelling dat de voorzieningenrechter en het betrokken bestuursorgaan - het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam - voorafgaand aan de uitspraak met elkaar overleg moeten hebben gehad.
4.       Hetgeen [opposant] in verzet aanvoert, komt neer op een herhaling van hetgeen hij in hoger beroep heeft aangevoerd. Het biedt geen grond voor twijfel aan de juistheid van het oordeel dat geen aanleiding bestaat voor doorbreking van het appelverbod omdat niet is gebleken van evidente schending van eisen van goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen. Evenmin biedt het grond voor het oordeel dat de Afdeling ten onrechte heeft afgezien van het ter zitting horen van [opposant].
5.       Het verzet is ongegrond.
6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Pans
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Herweijer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
640.