ECLI:NL:RVS:2017:377

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
201603607/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing Wob-verzoek door commissie van advies voor bezwaarschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 mei 2016, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek van [appellant] was gericht aan de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften van Leudal, die op 25 augustus 2015 het verzoek om openbaarmaking van informatie afwees. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen beroep had ingesteld tegen een besluit op bezwaar, maar tegen het besluit van 25 augustus 2015, dat niet als een besluit op bezwaar kon worden aangemerkt. De rechtbank vond dat [appellant] niet redelijkerwijs kon menen dat de commissie al op zijn bezwaar had beslist op het moment dat hij beroep instelde.

Tijdens de zitting op 23 december 2016 heeft de commissie, vertegenwoordigd door mr. E. Barentsen, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard, zij het op onjuiste gronden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar verbetert de gronden waarop deze rust. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan op 15 februari 2017, waarbij de Afdeling de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt en de zaak afsluit zonder verdere kosten voor de betrokken partijen.

Uitspraak

201603607/1/A3.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Neeritter, gemeente Leudal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/2642 in het geding tussen:
[appellant]
en
de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften van Leudal.
Procesverloop
Het besluit van 25 augustus 2015 vermeldt dat de commissie een aanvullend verzoek van [appellant] om krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) informatie openbaar te maken, afwijst.
Bij uitspraak van 3 mei 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2016, waar de commissie, vertegenwoordigd door mr. E. Barentsen, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 20 juli 2015 heeft [appellant] de commissie per faxbericht verzocht om hem krachtens de Wob inzage te geven in alle vanaf januari 2015 opgemaakte raadsverslagen van de commissie.
Bij besluit van 27 juli 2015 heeft de commissie dat Wob-verzoek ingewilligd in de zin dat zij de verslagen van de tot dan toe door haar in 2015 gehouden hoorzittingen geanonimiseerd openbaar heeft gemaakt en dat zij [appellant] heeft uitgenodigd een afspraak te maken om de openbaar gemaakte documenten te komen inzien.
Op 14 augustus 2015 heeft [appellant] de commissie per faxbericht verzocht om toezending van alle raadsverslagen van de commissie van 2015. Op dezelfde dag heeft [appellant] de commissie per faxbericht verzocht om digitale toezending van documenten.
Bij brief van 17 augustus 2015 heeft de commissie [appellant] te kennen gegeven dat het verzoek van 14 augustus 2015 zal worden ingewilligd. Op 18 augustus 2015 heeft de commissie alle bij besluit van 27 juli 2015 openbaar gemaakte documenten per e-mail naar [appellant] verstuurd.
Op 18 augustus 2015 heeft [appellant] een faxbericht met als onderwerp "bezwaarschrift" naar de commissie verstuurd. De inhoud van dat faxbericht luidt als volgt:
"Vandaag ontving ik een email met daarin verslagen van [de commissie] over het jaar 2015 [waar] ik [om] heb gevraagd. In mijn wobverzoek vroeg ik om openbaarheid van bestuur wat nu zo een adviescommissie bespreekt, en uiteraard wat voor adviezen er genomen zijn. Uit die email begrijp ik niet wat nu de conclusies [zijn] geweest van een adviescommissie. In mijn ogen is het WOB verzoek niet compleet. Ik wil kunnen nagaan of er geen willekeur gaande is en dat de gemeente iedere burger gelijkwaardig [behandelt]."
Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft de commissie het faxbericht van 18 augustus 2015 als een aanvullend Wob-verzoek aangemerkt en dat verzoek afgewezen.
Op 26 augustus 2015 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 augustus 2015.
Op 27 augustus 2015 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het besluit van 25 augustus 2015.
Bij besluit van 23 september 2015 heeft de commissie het door [appellant] op 26 augustus 2015 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. [appellant] heeft daartegen geen rechtsmiddel aangewend.
De rechtbank heeft het door [appellant] op 27 augustus 2015 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de commissie ten tijde van het instellen van dat beroep nog niet op het op 26 augustus 2015 gemaakte bezwaar had beslist en de rechtbank niet aannemelijk acht dat [appellant] op 27 augustus 2015 redelijkerwijs kon menen dat de commissie wel reeds op dat bezwaar had beslist.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank het door hem ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant] stelt zich daartoe op het standpunt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit waartegen hij beroep heeft ingesteld, te weten het besluit van 25 augustus 2015, een besluit is op een door hem bij faxbericht van 18 augustus 2015 gemaakt bezwaar. [appellant] wijst erop dat het faxbericht van 18 augustus 2015een bezwaarschrift is.
2.1. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft [appellant] geen beroep ingesteld tegen een besluit op het door hem op 26 augustus 2015 gemaakte bezwaar, maar tegen het besluit van 25 augustus 2015. Het besluit van 25 augustus 2015 is echter, anders dat [appellant] stelt, geen besluit op bezwaar. Daartoe is redengevend dat uit het faxbericht van 18 augustus 2015 blijkt dat [appellant] het ontbreken van de door hem gewenste informatie niet aan enig nalaten van de commissie, maar aan de onvolledigheid van een eerder door hem ingediend Wob-verzoek wijt. Gelet daarop heeft de commissie het faxbericht van 18 augustus 2015, in weerwil van het in het faxbericht vermelde onderwerp, terecht als een aanvullend Wob-verzoek opgevat. Tegen de afwijzing van dat Wob-verzoek stond, ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bezwaar open. Nu [appellant] tegen het besluit van 25 augustus 2015 zowel bezwaar heeft gemaakt alsook beroep heeft ingesteld, heeft de rechtbank dat beroep, zij het op onjuiste gronden, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
610.