201602639/1/A2.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2016 in zaak nr. 15/1356 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2014 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 20 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2017, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:11 luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
2. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken is ontvangen. Die termijn eindigde op 3 maart 2015. De rechtbank heeft de termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht. Gegeven dit oordeel is de rechtbank niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de grieven van [appellante] tegen het besluit op bezwaar.
3. [appellante] betoogt dat zij alle door de Belastingdienst/Toeslagen opgevraagde stukken heeft overgelegd en dat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag onjuist is. Zij heeft ter zitting gesteld dat het kinderdagverblijf het beroepschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Zij heeft van het kinderdagverblijf een uitdraai van de bevestiging van de indiening van het beroepschrift gekregen. Daarop komt als datum van indiening 19 februari 2015 voor. Desgevraagd heeft zij ter zitting medegedeeld dat zij niet meer weet of zij op 19 maart 2015 een beroepschrift heeft ingediend.
3.1. In hoger beroep moet de Afdeling eerst de vraag beantwoorden of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak zou kunnen worden toegekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het stuk dat [appellante] heeft overgelegd ten bewijze van haar stelling dat zij het beroep op 19 februari 2015 heeft ingediend, niet authentiek is. Dit stuk, dat naar haar zeggen een printafdruk is van de bevestiging van de indiening van haar beroepschrift op 19 februari 2015, komt wat betreft het documentnummer overeen met de gegevens van de rechtbank, echter de indieningsdatum wijkt af van het door haar op 19 maart 2015 digitaal ingediende en op dezelfde datum door de rechtbank voor ontvangst afgestempelde beroepschrift. De printafdruk van [appellante] kan daarom, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet als bewijs dienen. Ook de stelling ter zitting van de rechtbank dat de echtgenoot [appellante] op enig voor het einde van de beroepstermijn gelegen tijdstip een afschrift van het beroepschrift in persoon bij de rechtbank heeft afgegeven heeft de rechtbank terecht niet gevolgd, nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd en een dergelijk stuk door de rechtbank ook niet op enigerlei wijze als ‘ontvangen’ is geregistreerd.
3.2. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk is. Omdat het beroepschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, heeft de rechtbank terecht de inhoudelijke beroepsgronden van [appellante] onbesproken gelaten. De Afdeling komt daarom evenmin toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
97.