201604385/1/R3.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand,
en
de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Kaatsheuvel, gebied 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2016, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. L.A.F. Vorster, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het bestemmingsplan betreft grotendeels een actualisatie van het vorige bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kets - West II".
3. [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie] te Kaatsheuvel en de daar achtergelegen percelen, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie L, nummers 3080, 2093 en 3999. Op deze percelen is het bedrijf van [appellant] gevestigd. [appellant] kan zich niet verenigen met de toegekende aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" voor zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie L, nummer 2093 (hierna: perceel 2093). Hij wenst dat aan perceel 2093 de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" wordt toegekend, net als aan zijn andere percelen.
4. Bij uitspraak van 27 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1830, heeft de Afdeling het besluit van de raad van 14 mei 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kets - West II" naar aanleiding van het beroep van [appellant] vernietigd, voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", met hierop de nadere aanduiding "bedrijfscategorie 2", ter plaatse van het perceel 2093 is vastgesteld. 5. [appellant] betoogt dat aan zijn perceel 2093 ten onrechte de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" is toegekend. Volgens [appellant] dient aan dit perceel, net als aan zijn andere percelen, de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" te worden toegekend. Daartoe voert hij aan dat op 22 oktober 1991 voor al zijn percelen een Hinderwetvergunning is verleend voor bedrijvigheid in milieucategorie 3.1. Daarnaast voert hij aan dat de ligging ten opzichte van het verzorgingshuis De Vossenberg niet relevant is, omdat zijn andere percelen tevens grenzen aan het perceel van het verzorgingshuis. Bovendien is het perceel 2093 op een afstand van minimaal 50 m gelegen van het aan het verzorgingshuis De Vossenberg toegekende bouwvlak. Voorts voert [appellant] aan dat het ongewenst is dat hij op zijn percelen met verschillende milieucategorieën rekening dient te houden.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat door het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag van bouwmaterialen en benodigdheden" aan het perceel 2093 de huidige bedrijfsactiviteiten op dit perceel als zodanig zijn bestemd. In dit verband wijst de raad op de situatieschets bij de Hinderwetvergunning. Volgens de raad is het toekennen van een hogere milieucategorie dan milieucategorie 2 vanuit een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk gelet op de ligging van het perceel ten opzichte van het aangrenzende perceel van het verzorgingshuis De Vossenberg. De raad stelt dat de kortste afstand tussen het perceel van [appellant] en het bouwvlak van het verzorgingshuis De Vossenberg slechts 20 m bedraagt en daarmee niet wordt voldaan aan de aanbevolen afstand in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: VNG-brochure) tussen bedrijven in milieucategorie 3.1 en milieugevoelige functies.
5.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel 2093 de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 2" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag van bouwmaterialen en benodigdheden" toegekend.
5.3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 27 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1830, overwogen dat weliswaar, zoals [appellant] stelt, met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer de Hinderwetvergunning is komen te vervallen, doch daarmee niet is gezegd dat de raad gehouden was ook perceel 2093 een categorie 3.1-aanduiding te geven. Noch de voorheen vergunde situatie, noch de feitelijke situatie gaven daartoe naar het oordeel van de Afdeling aanleiding, zo wordt in die uitspraak overwogen. Voorts heeft de Afdeling in de uitspraak van 27 oktober 2010 overwogen dat het bestaande gebruik van het perceel 2093 door [appellant] legaal was onder het vorige planologische regime. Zoals de raad in zijn brief van 22 juli 2010 heeft erkend, zijn de bestaande activiteiten op het perceel 2093 met de toekenning van de aanduiding "bedrijfscategorie 2" aan dit perceel evenwel niet als zodanig bestemd, zo is in die uitspraak vermeld. De raad heeft toegelicht dat hij bij zijn keuze voor de bestemming en de aanduidingen voor het perceel 2093 heeft aangesloten bij de bestaande bedrijfsactiviteiten. Ter zitting heeft [appellant] te kennen gegeven dat, zoals ook op de tekening behorende bij de Hinderwetvergunning is weergegeven, op het perceel 2093 thans nog steeds uitsluitend opslag van bouwmateriaal en benodigdheden plaatsvindt. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor opslag van bouwmaterialen en benodigdheden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag van bouwmaterialen en benodigdheden". De Afdeling stelt vast dat aldus door het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - opslag van bouwmaterialen en benodigdheden" aan het perceel 2093 het bestaande gebruik als zodanig is bestemd.
Met het oog op de naastgelegen milieugevoelige functie, het verzorgingshuis De Vossenberg, acht de raad het toekennen van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" aan het perceel 2093 niet toelaatbaar. De Afdeling stelt vast dat op grond van de VNG-brochure een richtafstand van 50 m in aanmerking zou moeten worden genomen tussen milieugevoelige functies en een bedrijf in milieucategorie 3.1. Het perceel 2093 grenst evenwel aan het perceel van het verzorgingshuis De Vossenberg. Ter zitting is gebleken dat de afstand tussen het perceel 2093 en het aan het perceel van het verzorgingshuis De Vossenberg toegekende bouwvlak ongeveer 20 m bedraagt. Aan de aanbevolen afstand van 50 m kan derhalve niet worden voldaan. Dat geldt eveneens indien het gebied zou moeten worden gekwalificeerd als een gemengd gebied en aldus op grond van de VNG-brochure een richtafstand van 30 m zou gelden. Gelet op de nabijheid van het verzorgingshuis De Vossenberg leidt het toekennen van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" aan het perceel 2093 volgens de raad tot een ruimtelijk onwenselijke situatie. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" aan het perceel 2093.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen bouwmogelijkheden heeft toegekend aan zijn perceel 2093. In dit verband voert hij aan dat hij ten onrechte eerst een planschadeovereenkomst dient te tekenen voordat bouwmogelijkheden worden toegekend aan zijn perceel. Volgens hem kunnen andere eigenaren van gronden in dit plan bedrijfsgebouwen bouwen zonder dat zij een planschadeovereenkomst dienen te tekenen.
6.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel 2093 geen bouwvlak toegekend. Ter zitting heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij nog geen concreet plan heeft voor nieuwe ontwikkelingen op het perceel 2093. Nu geen sprake is van een concreet plan waarmee de raad bij de vaststelling van het onderhavige plan rekening had moeten houden, is de Afdeling van oordeel dat de raad in dit geval hierom in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen nieuwe bouwmogelijkheden aan dit perceel toe te kennen. De raad heeft ter zitting evenwel erkend dat het bestaande gebouw op het perceel 2093 ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
7. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak het hiervoor onder 6.1. omschreven gebrek te herstellen door alsnog, zoals hij heeft beoogd, voor het perceel 2093 te voorzien in een planregeling waarbij het ter plaatse aanwezige gebouw als zodanig wordt bestemd. Bij de voorbereiding van het te nemen besluit tot wijziging van het bestemmingsplan hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.
9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Loon op Zand op om:
1. binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 8. het daar omschreven gebrek te herstellen en;
2. de Afdeling en de andere partij de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
625.