ECLI:NL:RVS:2017:479

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
201602766/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen over kinderopvangtoeslag 2014

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 21 maart 2016 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2014, die door de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 18 september 2015 op nihil is gesteld. Dit besluit werd gehandhaafd bij een later besluit op 9 december 2015, waartegen [appellante] bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd van de kosten van de kinderopvang, wat leidde tot de afwijzing van haar beroep.

Tijdens de zitting op 3 februari 2017 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.R.R. Oevering. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij recht had op de kinderopvangtoeslag, omdat zij niet kon bewijzen dat zij de kosten had voldaan. De rechtbank had terecht overwogen dat het aan [appellante] was om aan te tonen wat de kosten van de kinderopvang waren en dat zij deze kosten volledig had betaald.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding had hoeven zien om de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag onjuist te achten. De conclusie was dat het hoger beroep ongegrond was en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201602766/1/A2.
Datum uitspraak: 22 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2016 in zaak nr. 16/405 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2014 definitief op nihil gesteld.
Bij besluit van 9 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.R.R. Oevering, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding voor het geschil
1. [appellante] heeft in 2014 voor haar kind gebruik gemaakt van de buitenschoolse opvang van het [kinderdagverblijf]. Zij heeft daarvoor kinderopvangtoeslag aangevraagd als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp).
Bij besluit van 27 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 op nihil gesteld. Naar aanleiding van een door [appellante] ingediend bezwaar, heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 7 augustus 2014 het voorschot kinderopvangtoeslag 2014 vastgesteld op € 10.160,00. Bij besluit van 21 november 2014 heeft de dienst dat voorschot herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit 18 september 2015, gehandhaafd bij besluit van 9 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2014 definitief vastgesteld op nihil, omdat bij gebrek aan gegevens niet kon worden beoordeeld of [appellante] recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2014.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard en het besluit van 9 december 2015 in stand gelaten. Daartoe heeft zij overwogen dat aan de hand van de door [appellante] overgelegde stukken niet is aangetoond wat de omvang en de kosten van de kinderopvang in 2014 zijn geweest. De rechtbank heeft er begrip voor dat [appellante] vanwege het faillissement van het kinderdagverblijf geen jaaropgave kan tonen, maar acht het voor haar rekening en risico dat zij niet over alle facturen kan beschikken, nu zij ermee heeft ingestemd dat zij van het kinderdagverblijf alleen een jaaropgave en geen facturen zou ontvangen. In de door [appellante] overgelegde plaatsingsovereenkomst van september 2013 is niet het aantal uren kinderopvang dat wordt afgenomen vastgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat, zelfs al zou worden uitgegaan van de opvangkosten die als jaarbedrag genoemd staan op de overgelegde facturen, dan niet is aangetoond dat zij het totaalbedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft voldaan.
Wettelijk kader
3. De Wkkp, zoals ten tijde van belang, luidt:
Artikel 1.3
1. […]
2. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), van toepassing […]
Artikel 1.5
1. Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; […]
Artikel 1.7
1. de hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[…]
3.1. De Awir luidt:
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
[…]
Beoordeling hoger beroep
4. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat zij wel alle kosten van kinderopvang over 2014 heeft voldaan en daarmee over dat jaar recht had op kinderopvangtoeslag. Zij wijst erop dat zij als gevolg van het faillissement van het kinderdagverblijf en de slechte administratie van dat kinderdagverblijf niet alle documenten kan overleggen.
5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2829) uit artikel 18 van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp volgt, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte daarvan is. Hieruit volgt dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om aan te tonen wat de kosten van kinderopvang waren en dat zij deze kosten volledig heeft voldaan.
6. Om aan te tonen dat [appellante] kosten heeft gehad voor kinderopvang heeft zij onder meer een plaatsingsovereenkomst van 1 september 2013, facturen over januari tot en met april 2014 en een bankafschrift met afschrijvingen aan [kinderdagverblijf] in de maanden augustus, september en oktober 2014 overgelegd. De Afdeling stelt vast dat in de plaatsingsovereenkomst wel een uurtarief is opgenomen maar niet het aantal uren kinderopvang dat door [appellante] wordt afgenomen. Uit de door [appellante] overgelegde facturen over januari tot april 2014 blijkt naast het uurtarief, het aantal uren dat zij in die maanden heeft afgenomen. [appellante] heeft echter over de maanden mei tot en met december 2014 geen facturen overgelegd. Nu zij evenmin een jaaropgave kan overleggen, heeft zij niet aangetoond wat de totale kosten van kinderopvang over 2014 zijn geweest. Voor zover [appellante] gevolgd wordt in haar standpunt dat voor de maanden mei tot en met december 2014 kan worden uitgegaan van de in de facturen van januari tot en met april 2014 vermelde jaarprijs van € 11.575,00, nu zowel in de prijs per uur als in het aantal opvanguren van haar dochter gedurende 2014 geen wijzigingen hebben plaatsgevonden, heeft [appellante] met het door haar overgelegde rekeningafschrift niet aangetoond dat zij het totaalbedrag aan die kosten ook daadwerkelijk heeft voldaan. Uit dit rekeningafschrift blijkt dat in de maanden augustus tot en met oktober 2014 in totaal € 13.214,00 aan [kinderdagverblijf] is overgemaakt. Ter zitting heeft [appellante] evenwel verklaard dat een deel van dat bedrag zag op achterstallige betalingen van 2013, veroorzaakt door de late uitbetaling van het voorschot kinderopvangtoeslag. Zij heeft evenwel niet duidelijk kunnen maken welk deel op 2013 en welk deel op 2014 zag. Voor zover zij stelt dat slechts een beperkt deel van dat bedrag betrekking heeft op 2013, vindt dit geen steun in de door haar overgelegde stukken. In dit verband neemt de Afdeling in aanmerking dat met een rekeningoverzicht van betalingen in 2013 aan [kinderdagverblijf] slechts een totaalbedrag van € 2.750,00 aan betalingen is aangetoond, terwijl zij stelt dat haar dochter ook in dat jaar vijf dagen in de week opvang bij [kinderdagverblijf] genoot. Voor zover [appellante] heeft gesteld dat zij voor het overige zowel in 2013 als 2014 contant heeft betaald, heeft zij die betalingen niet aangetoond met betaalbewijzen.
7. Dat [appellante] niet alle documenten heeft kunnen overleggen omdat zij deze vanwege het faillissement van het kinderdagverblijf en de ondeugdelijke administratie van dat kinderdagverblijf niet meer heeft kunnen achterhalen, heeft de rechtbank terecht voor haar rekening gelaten. Daarbij is van belang dat, zoals uit het bovenstaande volgt, op degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag de verplichting rust een deugdelijke administratie bij te houden.
8. Gezien het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding heeft hoeven zien de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag onjuist te achten.
Het betoog faalt.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Pans w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017
343.