ECLI:NL:RVS:2017:480

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
201604887/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester Dordrecht over vervroegd sluitingsuur horeca-inrichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], handelend onder de naam [bedrijf] te Dordrecht, tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard tegen het besluit van de burgemeester van Dordrecht, dat op 19 augustus 2014 een vervroegd sluitingsuur van 23:00 uur voor de horeca-inrichting [bedrijf] had vastgesteld voor een periode van twee weken. Dit besluit volgde op eerdere overtredingen van de sluitingstijden door [appellant].

De burgemeester had het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard. [appellant] stelde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat de burgemeester niet bevoegd was om andere sluitingstijden vast te stellen, omdat er geen voorschrift aan de vergunning was verbonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 januari 2017 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellant] als de burgemeester vertegenwoordigd door hun advocaten.

De Afdeling overwoog dat de burgemeester op basis van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (Apv) bevoegd was om sluitingstijden vast te stellen in het belang van de openbare orde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester niet alleen bij vergunningverlening deze bevoegdheid kon uitoefenen. Ook het beroep van [appellant] op het EVRM werd verworpen, omdat het vaststellen van een vervroegd sluitingsuur niet als een criminal charge kan worden aangemerkt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201604887/1/A3.
Datum uitspraak: 22 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [bedrijf] te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 mei 2016 in zaak nr. 15/413 in het geding tussen:
[bedrijf] (lees: [appellant])
en
de burgemeester van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft de burgemeester besloten voor de horeca-inrichting [bedrijf] aan het [locatie] te Dordrecht (hierna: de inrichting) een vervroegd sluitingsuur van 23:00 uur vast te stellen voor de duur van twee weken.
Bij besluit van 5 december 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T. van der Weijde, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.A. van Dommelen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 1 april 2014 heeft [appellant] een waarschuwing ontvangen wegens het overtreden van de toegestane sluitingstijd op zondag 2 februari 2014. Op zondag 25 mei 2014 heeft [appellant] eenzelfde overtreding begaan. Aan [appellant] is geen incidentele ontheffing van de sluitingstijden verleend. De burgemeester heeft overeenkomstig het Handhavingsbeleid horeca en alcohol Dordrecht bij besluit van 19 augustus 2014 de sluitingstijden van de inrichting teruggebracht tot 23:00 uur op alle dagen van de week voor een aaneengesloten periode van twee weken, ingaande op donderdag 21 augustus 2014.
2. Artikel 2:29, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (hierna: de Apv), zoals dit ten tijde van belang luidde:
"1. Het is de exploitant verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.
[…]
6. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer inrichtingen en/of daartoe horende terrassen andere dan de krachtens lid 1 en 2 geldende sluitingstijden vaststellen."
3. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat volgens de toelichting bij artikel 2:29 van de Apv gewijzigde sluitingstijden vooral zijn bedoeld als voorschrift bij de vergunning. In dit geval is geen voorschrift aan de vergunning verbonden. Ook volgt uit artikel 2:29, zesde lid, van de Apv niet dat tijdelijk of gedurende een bepaalde periode andere sluitingstijden kunnen worden vastgesteld. [appellant] betoogt aldus dat de burgemeester om deze redenen niet bevoegd was om andere sluitingstijden vast te stellen.
3.1. In de toelichting is vermeld dat de burgemeester in afwijking van de in het eerste lid genoemde sluitingstijden, andere sluitingstijden kan vaststellen. Dat kan neerkomen op een verruiming van de openingstijden of op een beperking. Het vijfde lid (ten tijde van belang: zesde lid) geeft de burgemeester de bevoegdheid dat te regelen met een vergunningvoorschrift bij de exploitatievergunning. Over de uitoefening van deze bevoegdheid, kan de burgemeester beleidsregels vaststellen, aldus de toelichting.
De tekst van artikel 2:29, zesde lid, van de Apv, het systeem van de Apv en hetgeen is vermeld in de toelichting bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de burgemeester de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid slechts bij vergunningverlening kan uitoefenen. Evenmin kan hieruit worden afgeleid dat de burgemeester niet bevoegd is tijdelijk of gedurende een bepaalde periode andere sluitingstijden vast te stellen. De rechtbank heeft dit terecht onderkend.
Het betoog faalt.
4. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat geen van de in artikel 2:29, zesde lid, van de Apv genoemde omstandigheden zich voordoet. Dat de inrichting langer open was, kan niet worden gezien als bedreiging van de openbare orde. Verder is er volgens [appellant] sprake van een criminal charge als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Daartoe acht [appellant] de enorme discrepantie tussen de vermeende overtreding van maximaal een kwartier en de opgelegde sanctie om twee weken lang drie uur eerder te sluiten, in totaal 22 uur, van belang. Het besluit heeft daardoor een leedtoevoegend karakter. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend, aldus [appellant].
4.1. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het overtreden van de toegestane sluitingstijden een bedreiging voor de openbare orde vormt, zodat een van de in artikel 2:29, zesde lid, van de Apv genoemde aspecten aan de orde is.
Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW7324 heeft overwogen, is geen sprake van een criminal charge in de zin van artikel 6 van het EVRM. Het vaststellen van een tijdelijk vervroegd sluitingsuur is gericht op bescherming van de openbare orde en niet mede of uitsluitend op toevoeging van geïndividualiseerd concreet leed of nadeel. Dat de sluitingstijd tijdens de controle op 25 mei 2014 omstreeks 02:15 uur met ongeveer vijftien minuten was overschreden en de opgelegde sanctie een sluiting van 22 uur inhoudt, maakt dat niet anders.
Dit betoog faalt evenzeer.
5. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank zijn beroep op het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 1923, NJ 1923, 1329 (hierna: Opticien-arrest) ten onrechte niet heeft gehonoreerd. Hij heeft gasten vanwege de kou binnen laten wachten op uitbetaling van de gokautomaat en een taxi. Bovendien was deze handelwijze conform de afspraak met de wijkagent om publiek tegen sluitingstijd geleidelijk uit de inrichting te laten vertrekken, aldus [appellant].
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich een noodsituatie voordeed ten aanzien van de aanwezige gasten in de inrichting, waardoor de overtreding van de sluitingstijd hem niet verweten kan worden. Van een situatie, zoals in het door [appellant] aangehaalde Opticien-arrest is aldus geen sprake.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] ervoor dient te zorgen dat al zijn gasten de inrichting vóór sluitingstijd hebben verlaten. Dat [appellant] met de wijkagent de afspraak heeft gemaakt dat niet alle gasten tegelijk de inrichting zullen verlaten, betekent niet dat hij zich niet aan de toegestane sluitingstijden hoeft te houden.
Het betoog faalt.
6. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het besluit van 19 augustus 2014 te snel in werking is getreden. Hierdoor had [appellant] onvoldoende gelegenheid om zijn bezoekers te informeren over de aangepaste sluitingstijden.
6.1. Evenals de rechtbank acht de Afdeling de tijd gelegen tussen het besluit van dinsdag 19 augustus 2014 en de ingangsdatum van de sluiting op donderdag 21 augustus 2014 niet onredelijk kort, nu het niet gaat om een volledige sluiting van de inrichting, maar een beperkte terugbrenging van de openingstijden gedurende een korte periode.
Het betoog faalt evenzeer.
7. Tot slot voert [appellant] aan dat de rechtbank de door de politie gemaakte fouten ten onrechte niet in het kader van de belangenafweging heeft meegewogen. De politie wilde de inrichting al sluiten voordat het besluit was bekendgemaakt. Dit heeft voor enorme reputatieschade gezorgd bij zijn klanten, aldus [appellant].
7.1. Ook dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in de onderhavige zaak niet ter beoordeling voorligt dat, zoals [appellant] ter zitting heeft betoogd, bij de ten uitvoerlegging van het besluit fouten zijn gemaakt door de politie. De rechtbank heeft in dat verband voorts terecht overwogen dat [appellant] zich, voor zover hij klachten heeft over het optreden van de politie, kan wenden tot de (klachtenfunctionaris van) de politie.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017
597.