201604126/1/A3.
Datum uitspraak: 22 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 april 2016 in zaak nr. 15/4375 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2015 heeft het college geweigerd om een Ghanese geboorteakte met als registratiedatum [geboortedatum] 1989 in de basisregistratie personen (hierna: brp) in te schrijven.
Bij besluit van 4 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Bij brief van 17 oktober 2016 heeft het college interviewverslagen die zijn gebruikt bij een verificatieonderzoek in het jaar 2000 aan de Afdeling overgelegd. Het college heeft de Afdeling hierbij verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling, beslissend in andere en enkelvoudige samenstelling, heeft beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geoordeeld. [appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk, en P. Molenaar, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.P.A. Schutter, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In 2011 heeft [appellant] het college een geboorteakte met entry no 3714 met registratiedatum [geboortedatum] 1992 te [plaats A], [plaats B] (Ghana) aangeboden voor inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: brp). Een afschrift van 22 november 1999 van dezelfde akte werd in het jaar 2000 geweigerd voor legalisatie, omdat na verificatie werd getwijfeld aan de juistheid van de geboorteplaats en de identiteit van de aangever (informant) in de akte. Het college heeft inschrijving van de in 2011 aangeboden geboorteakte destijds geweigerd, omdat de gegevens in beide afschriften hetzelfde waren.
Besluitvorming
2. [appellant] heeft het college op 1 augustus 2014 een geboorteakte met entry no 312 met registratiedatum [geboortedatum] 1989 te [plaats A] voor registratie in de brp aangeboden.
Bij besluit van 12 januari 2015 heeft het college de gevraagde inschrijving geweigerd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat aan de juistheid van de in de geboorteakte vermelde gegevens wordt getwijfeld. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op de resultaten van het verificatieonderzoek van 1 maart 2000, omdat de geboorteakte met entry no 312 met registratiedatum [geboortedatum] 1989 dezelfde gegevens bevat als de geboorteakte met entry no 3714 met registratiedatum [geboortedatum] 1992. Het besluit is in bezwaar gehandhaafd.
Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp)
3. Artikel 2.8 luidde ten tijde van belang:
"[…]
2 De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
[…]
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
[…]"
Artikel 2.10 luidt:
"[…]
2 Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3 Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
[…]"
Hoger beroep
4. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat het college zich niet op de resultaten van het verificatieonderzoek mocht baseren. Alleen de eerste registratie is geldig naar Ghanees recht. Hij verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7778. De rechtbank heeft miskend dat aan de geboorteakte met entry no 3714 met registratiedatum [geboortedatum] 1992 en het daarnaar ingestelde verificatieonderzoek derhalve geen betekenis toekomt, aldus [appellant]. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de gegevens waarover twijfel bestaat, namelijk of hij is geboren in [plaats C] of [plaats D], beide behoren tot [plaats B], en of vader of moeder aangifte heeft gedaan, van een dermate onderschikt belang zijn dat deze niet in de weg behoeven te staan aan inschrijving van de geboorteakte in de brp. Vaststaat in ieder geval dat hij is geboren in [plaats B] en dat een ouder van zijn geboorte aangifte heeft gedaan.
4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college mocht uitgaan van de resultaten van het verificatieonderzoek, omdat hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid daarvan. Dat aan het verificatieonderzoek geen betekenis kan toekomen reeds omdat dit is verricht naar aanleiding van een geboorteakte met een latere registratiedatum, terwijl naar Ghanees recht alleen de eerste registratie van een geboorte geldig is, zoals [appellant] ter zitting van de Afdeling nogmaals heeft benadrukt, doet hieraan niet af. Het verificatieonderzoek was immers gericht op de inhoud van de geboorteakte met entry no 3714 met registratiedatum [geboortedatum] 1992 welke akte dezelfde gegevens bevat als de in geding zijnde akte.
Voor het oordeel dat de gegevens waarover twijfel bestaat van een dermate onderschikt belang zijn dat deze niet in de weg behoeven te staan aan inschrijving van de geboorteakte in de brp, ziet de Afdeling geen aanleiding. Het doel van de Wet brp is dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Op grond van het verificatieonderzoek is komen vast te staan dat twijfel bestaat over de juistheid van de in de aktes vermelde geboorteplaats en identiteit van de aangever. Niet valt in te zien dat deze gegevens van ondergeschikt belang zouden zijn, in die zin dat dit niet aan inschrijving van de geboorteakte in de brp in de weg staat. Hetgeen [appellant] in dit verband heeft aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college op goede gronden heeft geweigerd de geboorteakte met entry no 312 met registratiedatum [geboortedatum] 1989 in te schrijven.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in eerdere instantie aangevoerde gronden slechts heeft herhaald en ingelast, wordt overwogen dat het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank daarop ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017
597.