201602510/1/A1.
Datum uitspraak: 1 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2016 heeft het college zijn beslissing om op 25 januari 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 op een onjuist tijdstip aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 9 maart 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen, die op maandag 25 januari 2016 is aangetroffen op de Elandstraat ter hoogte van nummer […]. Omdat in de huisvuilzak een poststuk met daarop de adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat deze van hem afkomstig is, dat hij deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 op een onjuist tijdstip ter inzameling heeft aangeboden en de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op hem als overtreder kunnen worden verhaald.
2. Artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het college stelt de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden."
Het tweede lid luidt: ‘Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald."
Artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsverzamelbesluit Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) luidt: "Inzamelmiddelen moeten door de gebruiker van het perceel worden aangeboden op de voor dat perceel vastgestelde inzameldag zoals aangegeven op de huisvuilkalender."
Het tweede lid luidt: "Het aanbieden van inzamelmiddelen is toegestaan vanaf 22:00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7:45 uur op de dag van inzameling."
2.1. [appellant] betoogt dat hij de overtreding niet heeft gepleegd. Daartoe voert hij aan dat er mogelijk op 22 januari 2016 geen inzameling van de huisvuilzakken heeft plaatsgevonden, omdat er blijkens de foto’s meerdere zakken lagen. Verder voert [appellant] aan dat hij alert is om zijn huisvuilzakken altijd op het juiste moment aan te bieden, omdat hij eerder kosten voor het met toepassing van bestuursdwang verwijderen van een huisvuilzak heeft moeten betalen.
2.2. Blijkens de huisvuilkalender vond op vrijdag 22 januari 2016 en 29 januari 2016 een inzameling plaats. De huisvuilzak is blijkens een door een toezichthouder opgemaakt rapport op maandag 25 januari 2016 omstreeks 11:55 uur aangetroffen.
2.3. Naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] heeft het college navraag gedaan over de inzameling op 22 januari 2016. Daaruit is volgens het college gebleken dat het huisvuil op die dag is opgehaald en er geen meldingen zijn binnengekomen dat het huisvuil niet is opgehaald. Ter zitting heeft [appellant] nog aangevoerd dat er meerdere vuilniszakken lagen en deze mogelijk niet zijn opgemerkt door de vuilnisophalers vanwege de geparkeerde auto’s. Op de foto in het rapport is te zien dat vier vuilniszakken dichtbij de stoeprand liggen en dat vanaf de weg gezien alleen links van de vuilniszakken een parkeerplaats ligt. Dit betekent dat gelet op de rijrichting van de vuilniswagen de vuilniszakken niet door een geparkeerde auto aan het zicht van de vuilnisophalers worden onttrokken. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat de vier vuilniszakken niet zijn opgemerkt en dat de vuilnisophalers deze vuilniszakken, waaronder die van [appellant], hebben laten liggen. [appellant] heeft met zijn stelling dat de huisvuilzak mogelijk niet is opgehaald derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij de huisvuilzak niet op een onjuist tijdstip ter inzameling heeft aangeboden.
Met de enkele stelling van [appellant] dat hij in de regel zijn huisvuilzakken op het juiste tijdstip aanbiedt en dat ook nu heeft gedaan, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij de huisvuilzak niet op een onjuist tijdstip heeft aangeboden.
Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Michiels w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017
270-833.