201605111/1/A2.
Datum uitspraak: 1 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 mei 2016 in zaak nr. 16/823 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2015 heeft de minister geweigerd om een aanmelding van [appellante] voor de opleiding B Tandheelkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: de VU) te verwerken.
Bij besluit van 21 januari 2016 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.M. Dezfouli, advocaat te 's-Gravenhage, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Voor de opleiding B Tandheelkunde is een toelatingsbeperking van kracht, omdat de beschikbare onderwijscapaciteit beperkt is (numerus fixus). Dit betekent dat voor inschrijving voor deze opleiding een door de minister afgegeven bewijs van toelating vereist is. Een dergelijk bewijs kan worden verkregen door deel te nemen aan een lotingsprocedure als bedoeld in de artikelen 7.57b, eerste lid, tweede lid, aanhef en onder b tot en met e, derde en vierde lid, en 7.57c, tweede en derde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW).
[appellante] heeft voor de studiejaren 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016 deelgenomen aan de lotingsprocedure voor de opleiding B Tandheelkunde. Zij is daarbij drie keer uitgeloot.
Op 26 december 2015 heeft [appellante] zich aangemeld voor de opleiding B Tandheelkunde aan de VU. De minister heeft bij besluit van 28 december 2015 geweigerd deze aanmelding te verwerken, omdat [appellante] reeds drie keer heeft meegeloot voor de opleiding en het aantal keren dat mag worden meegeloot is beperkt tot drie. De minister heeft zich in het besluit op bezwaar van 21 januari 2016 aanvullend op het standpunt gesteld dat hij niet voorbij kan gaan aan de wettelijke regels voor het aantal keer dat kan worden meegeloot. De hardheidsclausule kan niet worden toegepast, omdat de wetgever niet heeft voorzien in een hardheidsclausule op grond waarvan iemand buiten de lotingsprocedure om kan worden toegelaten tot een opleiding, aldus de minister.
2. De rechtbank heeft de minister in zijn standpunt gevolgd.
Hoger beroep
3. [appellante] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij geen beroep kan doen op de hardheidsclausule die is neergelegd in de Beleidsregel hardheidsclausule uitgelote kandidaten ho 2014 (hierna: de Beleidsregel). Zij voert daartoe aan dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de minister onvoldoende oog heeft gehad voor haar persoonlijke omstandigheden die maken dat zij bijzonder gemotiveerd is om aan de opleiding B Tandheelkunde te beginnen. Voorts voert [appellante] aan dat, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat zij te laat een verzoek op de Beleidsregel heeft gedaan, dit verschoonbaar is.
4. Artikel 7.57f, derde lid, van de WHW luidt als volgt: "Degene die heeft deelgenomen aan de lotingsprocedure voor een bepaalde opleiding en geen bewijs van toelating heeft verkregen, kan nadien nog ten hoogste twee maal aan de lotingsprocedure voor die opleiding deelnemen."
Niet in geschil is dat [appellante] drie keer deelgenomen heeft aan de lotingsprocedure voor de opleiding B Tandheelkunde en op grond van voormelde bepaling niet nog een keer aan de lotingsprocedure voor die opleiding mag deelnemen. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of zij op grond van een hardheidsclausule alsnog zou moeten worden toegelaten tot de opleiding B Tandheelkunde.
5. De hardheidsclausule waarop [appellante] een beroep doet, is opgenomen in de Beleidsregel, die gold tot 1 oktober 2016. Daarin is vermeld dat kandidaten die in aanmerking willen komen voor een bewijs van toelating voor een opleiding waarvoor een beperkt aantal plaatsen beschikbaar is en die zijn uitgeloot, een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule uitgelote kandidaten. In de Beleidsregel heeft de minister bekend gemaakt welke factoren bij de beoordeling van een dergelijk beroep in acht worden genomen.
In de Beleidsregel is als eis voor het in behandeling nemen van een aanvraag gesteld, dat de aanvraag om toepassing van de hardheidsclausule binnen zes weken na bekendmaking van het bericht van uitloting moet zijn ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs.
6. De derde keer dat [appellante] heeft deelgenomen aan de lotingsprocedure voor de opleiding B Tandheelkunde, betrof de loting voor het studiejaar 2015-2016. Bij brief van 16 juli 2015 heeft de minister haar bericht dat zij voor dat studiejaar is uitgeloot. Op 26 december 2015 heeft [appellante] zich aangemeld voor de opleiding B Tandheelkunde aan de VU. De minister heeft deze aanvraag, mede gelet op hetgeen door [appellante] in bezwaar is aangevoerd, opgevat als een aanvraag om toepassing van de hardheidsclausule. Niet in geschil is dat deze aanvraag niet binnen zes weken na bekendmaking van het bericht van uitloting is ingediend. De vraag ligt voor, of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, zoals [appellante] betoogt.
[appellante] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat zij in 2015 in de veronderstelling verkeerde dat de regelgeving was gewijzigd, in die zin dat zij, na drie keer te zijn uitgeloot, een aanvraag kon indienen om op basis van haar motivatie rechtstreeks tot de opleiding te worden toegelaten. De op 26 december 2015 ingediende aanmelding was in eerste instantie dan ook niet bedoeld als een beroep op de hardheidsclausule. Pas in een later stadium, toen duidelijk werd dat de regelgeving niet in de door [appellante] bedoelde zin was gewijzigd, is de aanvraag door partijen als zodanig opgevat. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat hierin geen grond is gelegen voor het oordeel dat [appellante] niet kan worden tegengeworpen dat zij na afloop van de in de Beleidsregel gestelde termijn een beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan. Daartoe is van belang dat de aanvankelijk onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van de regelgeving geen omstandigheid betreft die aan de minister valt toe te rekenen.
[appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij in 2015 ernstig ziek is geworden en in augustus van dat jaar is geopereerd, waardoor zij niet tijdig een aanvraag kon indienen. Naar het oordeel van de Afdeling vormt het aldus aangevoerde evenmin grond voor het oordeel dat [appellante] de aanvraag verschoonbaar te laat heeft ingediend, nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ondanks haar ziekte niet eerder dan zij heeft gedaan een beroep op de hardheidsclausule had kunnen doen.
Het vorenstaande betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule te laat is ingediend en de minister zich derhalve terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] om die reden geen beroep kan doen op de hardheidsclausule. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of zij voldoet aan de eisen om in aanmerking te komen voor toepassing van de hardheidsclausule en of het feit dat zij bijzonder gemotiveerd is daartoe voldoende is, is de minister dan ook terecht niet toegekomen.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat, voor zover de aanvraag van [appellante] moet worden opgevat als een aanvraag om toepassing van de hardheidsclausule uit de Beleidsregel, de minister terecht geen toepassing heeft gegeven aan die hardheidsclausule omdat de aanvraag te laat is ingediend.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Pans w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017
502.