201605424/1/A2.
Datum uitspraak: 1 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2016 in zaak nr. 15/4477 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] voor het jaar 2011 definitief berekend en vastgesteld op € 295,00 en een bedrag van € 2.902,00 aan reeds ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 31 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.G.E. de Vries, advocaat te Diemen, en vergezeld door J. Trzcinska, tolk, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] huurde in 2011 een woning op het adres [locatie 1] te Haarlem (hierna ook: de woning). Zij heeft daarvoor bij de Belastingdienst/Toeslagen huurtoeslag aangevraagd.
Bij besluit van 24 december 2010, herzien bij besluit van 11 april 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot huurtoeslag over het jaar 2011 toegekend ten bedrage van € 3.197,00.
Bij besluit van 24 februari 2015, gehandhaafd bij besluit van 31 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor de desbetreffende periode definitief berekend en vastgesteld op € 295,00 en de teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd. De dienst heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA, thans: basisregistratie personen (BRP)) blijkt dat [persoon A], [persoon B], [persoon C] en [persoon D] in 2011 ook op het toeslagadres stonden ingeschreven. Zij dienen voor de periodes dat zij op het toeslagadres stonden ingeschreven te worden aangemerkt als medebewoners.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon A], [persoon B], [persoon C] en [persoon D] voor het jaar 2011 terecht heeft aangemerkt als medebewoners van [appellante] en hun inkomen over dat jaar terecht in aanmerking heeft genomen bij de vaststelling van haar recht op huurtoeslag.
Hoger beroep
3. [appellante] kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen en betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij in heel 2011 alleen met haar twee zoons in de door haar gehuurde woning heeft gewoond. Zij stelt een zelfstandige woning te hebben gehuurd in het pand [locatie 1] te Haarlem. In dit pand bevonden zich twee zelfstandige woonruimten met ieder een eigen opgang, keuken, badkamer en toilet. Zij huurde met haar zoons het appartement op de tweede verdieping, terwijl het appartement op de eerste verdieping werd gehuurd door derden. Dat het twee zelfstandige woningen betreft volgt uit het feit dat bij besluit van 23 oktober 2015 (hierna: het huisnummerbesluit) de aanduiding van het pand [locatie 1] is gewijzigd in [locatie 2] en [locatie 3]. Van belang is verder dat de vloeroppervlakte van de door [appellante] gehuurde woning ongeveer 40 m² bedroeg, waardoor het niet mogelijk was de woning met meer dan drie personen te bewonen. Bovendien kende zij de door de Belastingdienst/Toeslagen genoemde medebewoners niet, aldus [appellante].
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7346) mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op het zelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord. 5.1. Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of [appellante] heeft aangetoond dat zich in het pand [locatie 1] te Haarlem twee zelfstandige woonruimtes bevinden, waarvan zij er met haar zoons één bewoonde en [persoon A], [persoon B], [persoon C] en [persoon D] de andere.
5.2. Ter zitting heeft [appellante] een verklaring van de verhuurder van de woning, [naam verhuurder], van 14 februari 2017 overgelegd. Hij heeft verklaard dat [appellante] in de periode 2010-2012 een woning van hem heeft gehuurd aan de [locatie 4] te Haarlem. Dit pand bestaat uit drie woningen. [appellante] huurde samen met haar twee zoons de zelfstandige woning op de tweede verdieping ([locatie 3]). De andere mensen die op dit adres op hetzelfde moment stonden ingeschreven woonden op de eerste verdieping ([locatie 2]) of de begane grond ([locatie 5]), aldus de verklaring. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting te kennen gegeven dat [appellante] met deze verklaring, gelezen in samenhang met het huisnummerbesluit, heeft aangetoond dat op het adres [locatie 4] te Haarlem meer zelfstandige woningen zijn gelegen, dat zij met haar zoons de zelfstandige woning op de tweede verdieping bewoonde en dat [persoon A], [persoon B], [persoon C] en [persoon D] niet dezelfde woning bewoonden en derhalve niet behoorden tot haar huishouden. Dit betekent dat de motivering die aan het besluit van 31 augustus 2015 ten grondslag is gelegd dat besluit niet kan dragen.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2015 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vernietiging in aanmerking.
Nieuw besluit
7. De vaststelling van de huurtoeslag over het jaar 2011 op € 295,00 en de terugvordering van een bedrag van € 2.902,00 aan reeds ontvangen voorschotten berusten niet op een deugdelijke motivering. Om die reden moet de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op bezwaar nemen.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
8. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2016 in zaak nr. 15/4477;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 31 augustus 2015, kenmerk BOB KO BT12;
V. bepaalt dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.001,71 (zegge: tweeduizend een euro en eenenzeventig cent), waarvan € 1.980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 169,00 (zegge: honderdnegenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Pans w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017
502.
BIJLAGE
Wet op de huurtoeslag
Artikel 1
In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[...];
j. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden;
[…].
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…].
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
[…].
Artikel 9
1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
2. In afwijking van het eerste lid kan een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Artikel 11
1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend voor de huur van een woning die:
a. een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is, […].
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…]
e. medebewoner: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°. de partner van de belanghebbende,
2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort;
[…].
Artikel 7
1. […].
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
[…].