ECLI:NL:RVS:2017:567

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
201606648/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 24 augustus 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, vernietigd. De staatssecretaris had op 26 juli 2016 een aanvraag van de vreemdeling afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, heeft in hoger beroep zijn standpunten toegelicht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de vragen over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst behandeld. De staatssecretaris had Marokko als veilig land van herkomst aangewezen, en de Afdeling concludeert dat deze aanwijzing terecht is. De vreemdeling heeft niet voldoende onderbouwd waarom het inreisverbod in zijn geval onterecht zou zijn. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan op 2 maart 2017 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter mr. N. Verheij en de leden mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

201606648/1/V2.
Datum uitspraak: 2 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 24 augustus 2016 in zaak nr. NL16.1831 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, advocaat te Joure, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in hoger beroep opgeworpen vragen over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst, de informatiebronnen die de staatssecretaris moet betrekken bij zijn beoordeling of een land een veilig land van herkomst is en de mogelijkheid om een land als veilig land van herkomst aan te wijzen met een uitzondering voor één of meer groepen, zoals LHBT's uit Marokko, heeft de Afdeling bij uitspraken van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210, beantwoord. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De in deze zaak ingebrachte informatie leidt niet tot een ander oordeel.
2. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
3. Het betoog van de vreemdeling dat de staatssecretaris ten onrechte een inreisverbod tegen hem heeft uitgevaardigd, slaagt niet. Met de enkele, niet nader onderbouwde stelling dat er tussen Marokko en Nederland nauwe banden bestaan, heeft de vreemdeling niet geconcretiseerd waarom het inreisverbod in zijn geval ten onrechte is uitgevaardigd.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 24 augustus 2016 in zaak nr. NL16.1831;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Verheij w.g. Graat
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2017
307-806.