201605918/1/A2.
Datum uitspraak: 8 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2016 in zaak nr. 16/1093 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag over 2015 voor [appellant] op nihil gesteld.
Bij besluit van 7 december 2015 is de Belastingdienst/Toeslagen aan het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar tegemoetgekomen, maar heeft hij op andere gronden het besluit van 31 december 2014 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 30 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Schreinemacher, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] huurde in 2015 een woning aan de [locatie] te [plaats]. Daarvoor heeft hij huurtoeslag aangevraagd. Op basis van de door [appellant] ingediende aanvraag heeft de Belastingdienst/Toeslagen hem bij besluit van 31 december 2014 geen voorschotten huurtoeslag toegekend. Daaraan is blijkens een bij het besluit behorende specificatie ten grondslag gelegd dat de rekenhuur hoger is dan de maximale huurgrens. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 december 2015 is op het bezwaar beslist. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] niet meer tegengeworpen dat de door hem betaalde huurprijs te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. De dienst heeft echter aan het standpunt dat [appellant] geen recht heeft op huurtoeslag ten grondslag gelegd dat hij geen zelfstandige woonruimte huurde en dat uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: de basisregistratie personen; hierna: de BRP) blijkt dat er meerdere personen stonden ingeschreven op het toeslagadres, zodat bij de beoordeling van de aanspraak op huurtoeslag rekening moet worden gehouden met het gezamenlijke inkomen van die medebewoners. In beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich in het verweerschrift aanvullend op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond wat in 2015 de hoogte van de huurlasten was en dat hij deze heeft voldaan.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer geoordeeld dat in de door [appellant] overgelegde huurovereenkomst twee verschillende huurbedragen worden genoemd, zodat hij niet heeft aangetoond wat de hoogte is van de door hem gemaakte huurkosten en reeds daarom geen recht bestaat op huurtoeslag. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij zelfstandige woonruimte huurde. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] voor 2015 op nihil heeft mogen stellen.
Hoger beroep
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet heeft aangetoond dat hij zelfstandige woonruimte huurde. Hij voert aan dat er in 2015 weliswaar meerdere personen stonden ingeschreven op zijn adres, maar dat hij er alleen woonde en het voor hem niet mogelijk was om die andere personen uit te schrijven. De Belastingdienst/Toeslagen kan volgens hem bovendien zelf achterhalen wie er in 2015 werkelijk op het adres [locatie] woonden, bijvoorbeeld door na te gaan naar wie er in dat jaar aangiftebiljetten of aanslagen zijn verzonden. Verder wijst [appellant] op een verklaring van de verhuurder, [verhuurder], dat hij de woning in zijn geheel aan hem heeft verhuurd. Ook heeft [appellant] een uitkeringsspecificatie van de gemeente Hilversum overgelegd, waaruit volgt dat hij op het adres waar hij in 2015 woonde een alleenstaande-uitkering kreeg, hetgeen volgens hem aantoont dat hij alleen woonde op het adres [locatie].
4.1. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat [appellant] niet wordt tegengeworpen dat hij geen zelfstandige woonruimte huurde in 2015. Hem wordt tegengeworpen dat uit de BRP blijkt dat in dat jaar, naast [appellant], nog zes andere personen stonden ingeschreven op het adres [locatie]. Zij dienen voor de periodes dat zij op het adres stonden ingeschreven te worden aangemerkt als medebewoners, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2886) heeft, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, bij de beoordeling of iemand als medebewoner moet worden aangemerkt en derhalve diens vermogen ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wht moet worden betrokken bij de berekening van de draagkracht en de hoogte van de huurtoeslag, de inschrijving in de BRP als uitgangspunt te gelden. Uit artikel 9, tweede lid, van de Wht, volgt dat dit anders is als de onjuiste inschrijving in de BRP niet aan de huurder kan worden toegerekend. Daarbij moet komen vast te staan dat de inschrijving in de BRP onjuist is. Vervolgens moet worden beoordeeld of de onjuiste inschrijving voor rekening van de huurder komt. 4.3. In het dossier bevinden zich uitdraaien uit de BRP, waaruit volgt dat in 2015 op het adres [locatie], naast [appellant], de volgende personen stonden ingeschreven:
- [persoon A] (tot 21 januari 2015)
- persoon B] (van 1 juli tot 30 juli 2015)
- [persoon C] (van 1 juli tot 31 juli 2015)
- [persoon D] (van 1 juli tot 31 juli 2015)
- [persoon E] (vanaf 25 september 2015)
- [persoon F] (vanaf 19 oktober 2015)
[appellant] bestrijdt deze inschrijvingen in hoger beroep niet, maar voert aan dat de inschrijvingen van die andere personen niet juist waren, omdat zij feitelijk niet op het adres woonden. Ter onderbouwing heeft hij in beroep een brief van de gemeente overgelegd, waarin is vermeld dat [appellant] van 21 januari 2015 tot 1 juli 2015 alleen ingeschreven heeft gestaan op het adres [locatie] en dat de resterende tijd er altijd wel iemand anders ingeschreven heeft gestaan. Deze brief bevestigt de inschrijvingen in het BRP, zodat [appellant] daarmee niet heeft aangetoond dat die feitelijk onjuist zijn.
Voorts heeft [appellant] een uitkeringsspecificatie van de gemeente Hilversum overgelegd van 16 februari 2015, waarop is vermeld dat hij een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ontvangt. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat deze specificatie een momentopname is en niets zegt over de inschrijvingen op het adres van [appellant] in heel 2015. De Afdeling volgt dat standpunt en is dan ook van oordeel dat [appellant] met de uitkeringsspecificatie niet heeft aangetoond dat hij in 2015 alleen woonde op het adres [locatie] en derhalve de inschrijvingen van de andere personen op dat adres feitelijk onjuist waren.
Omdat [appellant] er niet in is geslaagd aan te tonen dat de inschrijving van de zes andere personen op het adres [locatie] in 2015 feitelijk onjuist was heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de draagkracht van [appellant] terecht de inschrijving in de BRP als uitgangspunt genomen en de inkomens van de daarin vermelde medebewoners in 2015 daarbij betrokken.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. De conclusie is dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de draagkracht van [appellant] terecht heeft betrokken dat hij medebewoners had en derhalve met hun inkomens rekening heeft gehouden. [appellant] heeft niets aangevoerd ten betoge dat het gezamenlijke inkomen van hem en zijn medebewoners niet te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag voor [appellant] over 2015 terecht op nihil heeft gesteld. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd ten betoge dat hij heeft aangetoond wat de huurprijs was en dat hij die heeft voldaan behoeft geen bespreking meer.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Pans w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2017
502.
BIJLAGE
Wet op de huurtoeslag
Artikel 1
In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[...];
j. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden;
[…].
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…].
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
[…].
Artikel 9
1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
2. In afwijking van het eerste lid kan een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…]
e. medebewoner: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°. de partner van de belanghebbende,
2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort;
[…].
Artikel 7
1. […].
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
[…].