201605748/1/A2.
Datum uitspraak: 8 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juni 2016 in zaak nr. 15/6145 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] voor het jaar 2011 toegekende voorschot huurtoeslag herzien en definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 14 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M.M. Pater, advocaat te Emmeloord, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft in 2011 huurtoeslag ontvangen voor het adres [locatie] te [plaats]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot op die toeslag herzien naar nihil. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] geen recht op huurtoeslag omdat hij niet op het adres woonde waarvoor de toeslag is toegekend. [appellant] stelt dat hij geen huurtoeslag heeft aangevraagd en deze evenmin heeft ontvangen. Volgens hem is er fraude gepleegd met zijn DigiD.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat de aanvraag met de DigiD van [appellant] is ondertekend en de Belastingdienst/Toeslagen er daarom van uit mocht gaan dat de aanvraag door [appellant] is gedaan, dan wel door iemand aan wie hij zijn DigiD heeft gegeven. Voorts was de Belastingdienst/Toeslagen gelet op de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) niet gehouden de aanvraag vooraf te controleren. De rechtbank heeft verder overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen in de omstandigheden van het geval geen aanleiding heeft hoeven zien voor de conclusie dat de aanvraag niet aan [appellant] kan worden toegerekend. Daarvoor is volgens de rechtbank relevant dat [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de voorschotbeschikkingen die zijn verstuurd naar het adres waar hij volgens de Gemeentelijke Basisadministratie (thans: Basisregistratie Personen; hierna: Brp) woonde en hij geen proces-verbaal van aangifte van DigiD-fraude heeft overgelegd. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat het oordeel van de rechtbank geen stand kan houden. Daartoe voert hij aan dat het in de aanvraag opgegeven bankrekeningnummer niet aan hem toebehoort, de handtekening niet van hem is en de aanvrager iemand anders is. Blijkens de zitting bij de rechtbank was de Belastingdienst/Toeslagen ervan op de hoogte dat het rekeningnummer toebehoorde aan een asielzoeker die in hetzelfde AZC als hij verbleef. Hij heeft onmiddellijk aangifte tegen deze persoon gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen had op grond van het vorenstaande en nu algemeen bekend is dat hij gezien het adres waar hij verbleef en zijn verblijfsstatus geen recht had op enige toeslag, moeten verifiëren of de aanvraag juist was. Voor zover de Belastingdienst/Toeslagen tegenwerpt dat hij na ontvangst van de herziene voorschotbeschikking van 15 februari 2012 actie heeft ondernomen, wijst [appellant] erop dat hij per 13 februari 2012 is uitgeschreven bij het AZC, zodat de herziene voorschotbeschikking hem niet heeft bereikt.
3.1. Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen zich er bij de aanvraag om huurtoeslag van had moeten vergewissen dat de aanvraag juist was, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3373, dat het systeem van bevoorschotting zo is ingericht, dat de Belastingdienst/Toeslagen in staat is in korte tijd een groot aantal besluiten op aanvragen om een toeslag te nemen. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van de door de aanvrager verstrekte gegevens. De controle op het recht op een toeslag vindt pas na afloop van het berekeningsjaar plaats. Eerst dan wordt de toeslag berekend en definitief vastgesteld. In dit systeem is uitgangspunt dat de aanvrager in het kader van de bevoorschotting zelf de juiste gegevens doorgeeft. Verder heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting toegelicht dat pas vanaf 2012/2013 de werkwijze is doorgevoerd, waarbij in bepaalde gevallen aanvragen worden gecontroleerd, onder meer aan de hand van de adresgegevens in het Brp. Anders dan [appellant] stelt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft nagelaten om bij deze aanvraag nader onderzoek te doen. Overigens hoefde de Belastingdienst/Toeslagen de tenaamstelling van het opgegeven bankrekeningnummer niet te controleren, omdat destijds op grond van artikel 25, eerste lid, van de Awir bijschrijving van voorschotten op de rekening van een ander dan de belanghebbende mogelijk was.
3.2. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de rechtspraak van de Afdeling voortvloeit dat, indien een aanvraag om toeslag op naam van een belanghebbende digitaal is ingediend en is ondertekend met diens persoonlijke en geheime DigiD, het ervoor moet worden gehouden dat de aanvraag is gedaan door of met toestemming van de belanghebbende dan wel dat deze zijn DigiD aan een ander heeft verstrekt. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7306 en van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3227. De met gebruikmaking van diens DigiD ingediende aanvraag is in beginsel dan ook volledig toe te rekenen aan de belanghebbende. Dit kan anders liggen indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat zich fraude met zijn DigiD heeft voorgedaan en deze fraude buiten zijn risicosfeer ligt. De Afdeling acht dat in dit geval niet aannemelijk gemaakt, nu [appellant] zijn DigiD heeft verstrekt aan een medebewoner in het AZC. Dat vervolgens met zijn DigiD huurtoeslag is aangevraagd betreft een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Fenwick
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2017
608.