201602504/1/A1.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Den Haag (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2016, zoals gewijzigd bij besluit van 29 november 2016, heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Nassaubuurt (wijk 48) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2016, waar [appellant], bijgestaan door T.J.J. Slegers, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.P. van der Roest, mr. M.M.C. van der Helm en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Nassaubuurt aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC's nabij de woning van [appellant] aan de [locatie] (locatie 48-09B; hierna: de locatie). [appellant] kan zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen omdat hij vreest voor schade aan zijn woning.
2. [appellant] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid had kunnen aanwijzen. Daartoe voert hij aan dat het plaatsen van ORAC's en het legen daarvan tot aanmerkelijk risico op schade aan zijn woning leidt, aangezien zich als gevolg van de bodemopbouw ter plaatse reeds eerder verzakkingen hebben voorgedaan. Volgens [appellant] heeft het college het besluit onzorgvuldig voorbereid, nu het het risico op verzakkingen en scheurvorming in zijn woning onvoldoende bij het besluit heeft betrokken, terwijl het van dit risico op de hoogte behoorde te zijn en [appellant] dit risico in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.1. Ter onderbouwing van zijn standpunt over het risico op schade aan zijn woning heeft [appellant] in beroep een advies van Fugro Ingenieursbureau B.V. van 16 december 2015 overgelegd. Daarin staat dat onder de woning een veenlaag aanwezig is en dat het zand in de toplagen relatief los gepakt is. Daardoor is het gevoelig voor verdichting door trillingen en daarmee voor verzakkingen. Met het plaatsen van ORAC's wordt de veenlaag doorbroken en zal de grond rondom de ORAC geroerd worden, met mogelijke ontlasting van de steundruk naast en onder de fundering tot gevolg. Dit is afhankelijk van de afstand van de ORAC tot de fundering en de diepte van de ORAC onder de grond. Indien de afstand tussen de ORAC en de fundering kleiner is dan deze diepte, bestaat het risico op ontspanning van de draagkrachtige laag waar de woning op staat, aldus het advies. Ten aanzien van het risico op verzakkingen als gevolg van het legen van ORAC's staat in het advies dat het oppakken en terugplaatsen van ORAC's directe trillingen in de grond kunnen veroorzaken. Of dit tot verdichting kan leiden is volgens het advies afhankelijk van de amplitudes.
2.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat schade aan de woning van [appellant] als gevolg van het plaatsen en het legen van de ORAC's op de locatie niet is te verwachten. Ter zitting heeft het toegelicht dat voor de plaatsing van de ORAC's een gat wordt uitgegraven van 3 m diep, met een omvang van 2 m bij 2 m. Dat gebeurt met behulp van een stalen kist die zonder trilling in de grond wordt gedrukt, waarna de grond in de kist wordt uitgegraven. Ook het legen van de ORAC's leidt volgens het college niet tot trillingen.
2.3. Ter zitting is vastgesteld dat de locatie op een afstand van ongeveer 2,60 m van het perceel van [appellant] is gesitueerd. De locatie bevindt zich niet ter hoogte van de woning op het perceel, maar ter hoogte van de tuinmuur langs de Weissenbruchstraat. De afstand tot de woning zelf bedraagt enkele meters méér en is beduidend groter dan de diepte van de ORAC's van 3 m. Gelet daarop kan uit het door [appellant] overgelegde advies van Fugro niet worden afgeleid dat, de bodemgesteldheid ter plaatse in aanmerking genomen, plaatsing van ORAC's op de locatie zal leiden tot het risico op schade aan de fundering onder die woning. Voorts kan uit dat advies niet worden afgeleid dat het legen van de ORAC's zodanige trillingen tot gevolg heeft, dat dit leidt tot het risico op schade aan de woning van [appellant]. Ook voor het overige heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plaatsen of het legen van de ORAC's tot een zodanig risico op schade aan zijn woning leidt, dat het college daarin aanleiding had moeten vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat aanzienlijk risico bestaat op schade aan de tuinmuur. Het beroep van [appellant] op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 1 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3792), leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak werd voor de inschatting van het risico op schade als gevolg van trillingen in aanmerking genomen dat mogelijkerwijs een ondergrondse kadeconstructie moest worden gebroken. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Indien als gevolg van de plaatsing of het legen van de ORAC's niettemin schade ontstaat, staat de mogelijkheid open om schadevergoeding te vorderen in een civiele procedure. Het college heeft in dat verband aangeboden voorafgaand aan de plaatsing van ORAC's op de locatie een nulmeting te laten verrichten en heeft te kennen gegeven dat [appellant] zich in het geval de ORAC's tot schade aan zijn woning leiden, zal kunnen wenden tot het bureau risicomanagement van de gemeente.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat het college de locatie in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen, nu geschikte alternatieve locaties met minder nadelen voorhanden zijn. Daartoe wijst hij op locaties ter hoogte van de Jan van Nassaustraat 55 en de Jan van Nassaustraat 91 en op een locatie nabij de hoek van de Mesdagstraat met de Weissenbruchstraat.
3.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het college de aangewezen locatie geschikt kunnen achten voor het plaatsen van ORAC's. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestelde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn, dat het college in redelijkheid voor een van die locaties had moeten kiezen. Daartoe overweegt de Afdeling dat het college naar voren heeft gebracht dat aanwijzing van een locatie op de hoek van de Mesdagstraat en de Weissenbruchstraat in plaats van locatie 48-09B ertoe leidt dat de loopafstand vanaf verschillende woningen tot de dichtstbijzijnde ORAC meer dan 100 m zal bedragen. Dat is in strijd met de randvoorwaarden die het college hanteert bij het aanwijzen van locaties voor de plaatsing van ORAC's. Ten aanzien van de locaties aan de Jan van Nassaustraat heeft het college naar voren gebracht dat bij aanwijzing van een van die locaties in plaats van locatie 48-09B de verdeling van ORAC's over de omgeving uit balans raakt. Doordat voor veel woningen waarvoor de ORAC's op locatie 48-09B zijn bedoeld in die situatie andere ORAC's dichterbij zullen liggen, zullen die ORAC's naar verwachting intensiever worden gebruikt, hetgeen leidt tot een capaciteitsprobleem. Gelet hierop heeft het college in de voorgestelde alternatieve locaties geen aanleiding hoeven te vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
190-727.