ECLI:NL:RVS:2017:688

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
201604038/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid bij overtreding van de Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 4 maart 2016 een doos heeft verwijderd die in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 was aangeboden. De doos bevatte reclamedrukwerk met de naam en adresgegevens van [appellante]. Het college heeft [appellante] aansprakelijk gesteld voor een deel van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00.

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 februari 2017 heeft [appellante] betoogd dat de doos niet van haar afkomstig is en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding. Het college heeft echter gesteld dat de doos herleidbaar is naar [appellante] en dat zij als overtreder kan worden aangemerkt.

De Afdeling heeft overwogen dat, hoewel in de regel aangenomen mag worden dat degene tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid ook de overtreder is, [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. De enkele stelling van [appellante] dat de doos niet van haar is, is onvoldoende om haar van de overtreding te ontslaan. De conclusie was dat het college [appellante] terecht als overtreder heeft aangemerkt en het beroep ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201604038/1/A1.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2016 heeft het college zijn beslissing om op 4 maart 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van een doos op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een deel van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 25 april 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2017, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 4 maart 2016 ter hoogte van de [locatie] te Den Haag is aangetroffen naast een aanwezige inzamelvoorziening voor papier. Omdat in de doos reclamedrukwerk is aangetroffen met daarop de naam en adresgegevens van [appellante], stelt het college dat de doos van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening 2010 ter inzameling heeft aangeboden.
2. [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Daartoe voert zij aan dat de doos niet van haar is en ook niet door haar naast de containers is neergezet. Volgens haar is het mogelijk dat iemand anders het reclamedrukwerk met daarop haar naam en adresgegevens uit de container heeft gehaald en in de doos heeft gestopt.
3. Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:481), mag in de regel worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.1. Vast staat dat in de doos reclamedrukwerk is aangetroffen met daarop de naam en adresgegevens van [appellante], zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de doos tot haar herleidbaar is. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden.
De enkele stelling van [appellante] dat de doos niet van haar is en de suggestie dat iemand anders mogelijk het reclamedrukwerk in de doos heeft gestopt, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden.
De conclusie is dat het college [appellante] terecht heeft aangemerkt als overtreder.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
374-784.