201606473/1/A2.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Wesepe, gemeente Olst-Wijhe,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2016 in zaak nr. 16/1115 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G.F. Hovestad, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer Bsc, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] was sinds 15 september 2005 eigenaar van het perceel, gelegen in Olst, kadastraal bekend gemeente Olst, sectie D 4635. Dit perceel is nadien gesplitst in drie percelen, kadastraal bekend gemeente Olst, secties D 5749, D 5750 en D 5751. Het perceel, kadastraal bekend gemeente Olst, sectie D 5749 (thans: sectie H 3268), grenst aan de watergang Groote Vloedgraven te Wesepe.
Bij brief van 16 december 2014 heeft [appellant] het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het bestemmingsplan "Zone waterschapsbelang te Wesepe" (hierna: het wijzigingsplan) dat op 10 februari 2014 onherroepelijk is geworden. Volgens [appellant] is het perceel, kadastraal bekend gemeente Olst, sectie D 5749 als gevolg van het wijzigingsplan toegevoegd aan de watergang, waardoor het perceel waardeloos is geworden.
2. Het college heeft voor het op het verzoek te nemen besluit advies gevraagd aan de planschadebeoordelingscommissie (hierna: de commissie). De commissie komt in een advies van 31 augustus 2015 tot de conclusie dat het wijzigingsplan niet tot een planologische verslechtering voor [appellant] heeft geleid. Daartoe heeft de commissie uiteengezet dat op het perceel, toentertijd kadastraal bekend gemeente Olst, sectie D 4635, ingevolge het bestemmingsplan "Wesepe" (hierna: het bestemmingsplan), dat op 11 april 2008 onherroepelijk is geworden, de nevenbestemming ‘Zone waterschapsbelang’ rustte. Uit artikel 24 van de planregels bij het bestemmingsplan blijkt dat gronden met de nevenbestemming ‘Zone waterschapsbelang’ bestemd zijn voor de waterhuishouding, en dat het verboden is om op deze gronden zonder vergunning de grond af te graven, op te hogen of te egaliseren, bomen of andere houtopstanden te zaaien of in te planten, drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur aan te brengen, dan wel sloten, watergangen of poelen te graven, vergraven, verbreden of dempen. Als gevolg van het wijzigingsplan is deze nevenbestemming voor een aantal percelen of perceelsgedeelten komen te vervallen. Voor zover de nevenbestemming is komen te vervallen, moet dit als een voordelige ontwikkeling worden beschouwd nu de met die bestemming gepaard gaande beperkingen ook zijn komen te vervallen, en voor zover de nevenbestemming is gehandhaafd, is er geen planologische mutatie opgetreden. Dit betekent dat het wijzigingsplan geen planologische verslechtering behelst, zodat [appellant] geen planschade heeft geleden, aldus de commissie.
Het college heeft het advies van de commissie aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd en het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid op het advies van de commissie heeft mogen afgaan en dat het wijzigingsplan niet heeft geleid tot beperkingen in de mogelijkheid om het perceel te gebruiken.
Hoger beroep
3. [appellant] kan zich met dit oordeel niet verenigen. In dat kader voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het wijzigingsplan de planologische vastlegging is van de reeds feitelijk, zonder daartoe strekkende vergunning uitgevoerde toevoeging van het perceel aan de watergang Groote Vloedgraven. Volgens [appellant] heeft het college zich in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3460) op het standpunt gesteld dat er met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen wijziging van de bestemming op het perceel, kadastraal bekend gemeente Olst, sectie D 5749 teweeg is gebracht, maar dat het bestemmingsplan enkel voorzag in de bevoegdheid de bestemming te wijzigen door er de nevenbestemming ‘Zone waterschapsbelang’ op te laten rusten. Met het wijzigingsplan is aan deze wijzigingsbevoegdheid uitvoering gegeven, zodat dit de planologische vastlegging van de nevenbestemming behelst, aldus [appellant]. 3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het betoog van [appellant] dat het perceel, kadastraal bekend gemeente Olst, sectie D 5749, feitelijk aan de watergang Groote Vloedgraven is toegevoegd, wat daar verder ook van zij, voor de beoordeling of sprake is van planschade geen verschil maakt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254), dient voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. 3.2. Uit de plankaart bij het bestemmingsplan blijkt dat op het gehele perceel, kadastraal bekend gemeente Olst, sectie D 4635 (thans: secties D 5749, D 5750 en D 5751), de nevenbestemming ‘Zone waterschapsbelang’ rustte. Anders dan [appellant] betoogt, is die nevenbestemming aldus niet eerst na inwerkingtreding van het wijzigingsplan op het perceel komen te rusten. Dat uit voormelde uitspraak van 24 september 2014 zou volgen dat met het bestemmingsplan geen wijziging van de bestemming op het perceel D 5749 teweeg zou zijn gebracht, berust op een onjuiste lezing daarvan. Uit het in die uitspraak gegeven oordeel volgt juist dat de nevenbestemming ‘Zone waterschapsbelang’, die als gevolg van het bestemmingsplan op het perceel was komen te rusten, een planologische wijziging behelsde, maar dat deze geen nadeel tot gevolg had.
Als gevolg van het wijzigingsplan is de nevenbestemming komen te vervallen op de percelen, kadastraal bekend gemeente Olst, secties D 5750 en D 5751. Op het perceel, kadastraal bekend gemeente Olst, sectie D 5749 is de nevenbestemming gehandhaafd. Nu de bestemming op het perceel, kadastraal bekend gemeente Olst, sectie D 5749 niet is gewijzigd als gevolg van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college zich, in navolging van de commissie, terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een planologische verslechtering, zodat geen sprake is van geleden planschade.
3.3. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Michiels w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
752.