201604981/1/A1.
Datum uitspraak: 22 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2016 in zaak nr. 16/52 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur (lees: de directie) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 14 juli 2015.
Bij besluit van 23 november 2015 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met het hoger beroep in zaak nr. 201600831/1/A1 ter zitting behandeld op 23 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.E.J. Torny, advocaat te Amsterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal en W. van Os, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De korpschef van politie heeft op 18 februari 2015 een mededeling aan het CBR gedaan, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), dat het vermoeden bestaat dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorieën van motorrijtuigen waarvoor aan hem een rijbewijs is afgegeven. Volgens het bij die mededeling gevoegde mutatierapport van 18 februari 2015 is [appellant] op 18 februari 2015 door de politie op de openbare weg staande gehouden en onderworpen aan een routinecontrole. Hij bleek als harddrugsgebruiker te staan vermeld. [appellant] had twee zakjes wiet in zijn auto en een joint. Hij gaf aan elke dag wiet te gebruiken. Verder volgt uit dat mutatierapport dat [appellant] recentelijk is aangehouden voor drugs (hennep, cocaïne en xtc) in het betrokken voertuig.
Naar aanleiding van de mededeling heeft het CBR bij besluit van 27 februari 2015 [appellant] verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 mei 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is, voor zover het de verplichting betreft om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid, in rechte onaantastbaar geworden door de uitspraak van de Afdeling van heden, ECLI:NL:RVS:2017:646. Op 4 april 2015 is [appellant] onderzocht door een psychiater. Deze psychiater heeft een anamnese afgenomen, [appellant] psychiatrisch onderzocht en de resultaten van een urineonderzoek op 4 april 2015 bestudeerd. Op grond van dit onderzoek heeft de psychiater geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat bij [appellant] ten tijde van de laatste aanhouding op 18 februari 2015 sprake was van drugmisbruik dan wel drugsafhankelijkheid volgens de DSM-IV-TR criteria, maar dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose cocaïnemisbruik in ruime zin kan worden gesteld. De bevindingen zijn neergelegd in een verslag van 4 april 2015. Dit verslag heeft het CBR aan zijn besluit van 7 juli 2015 ten grondslag gelegd, welk besluit bij besluit op bezwaar van 23 november 2015 (hierna: het bestreden besluit) is gehandhaafd.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR het bestreden besluit niet op het verslag van bevindingen mocht baseren. Uit het psychiatrisch onderzoek en het urineonderzoek zijn volgens hem geen bevindingen te destilleren die duiden op drugsmisbruik.
2.1. De relevante bepalingen van de WVW 1994, de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en de Regeling eisen geschiktheid 2000 zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.2. Voor zover [appellant] stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het van belang is dat hij niet is aangehouden onder invloed van drogerende stoffen, hij geen gevaarlijke situatie voor andere weggebruikers heeft gecreëerd en bij hem in de auto slechts twee zakjes wiet en een joint zijn aangetroffen, overweegt de Afdeling dat deze argumenten zijn gericht tegen het besluit tot oplegging van het onderzoek naar de geschiktheid en de schorsing van het rijbewijs en in de procedure over dat besluit aan de orde komen. Verwezen wordt naar de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2017:646. 2.3. Zoals de rechtbank terecht voorop heeft gesteld, bestaat in een geval waarin de diagnose cocaïnemisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze omstandigheden zich hier niet voordoen. Anders dan [appellant] stelt, is de diagnose cocaïnemisbruik in ruime zin niet enkel gebaseerd op de positieve urinetest en is zijn zaak dus anders dan in de door hem aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2546. De psychiater acht de drugsanamnese van [appellant] volledig onbetrouwbaar, omdat de urine-uitslag positief is voor zowel cannabis als cocaïne. Dat is een sterke aanwijzing voor drugsmisbruik, aldus de psychiater. Verder is volgens de psychiater sprake van onderraportage.
[appellant] heeft gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat hij in het jaar voorafgaand aan de laatste aanhouding geen cocaïne heeft gebruikt. Zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2014 dat [appellant] op die datum meerdere soorten harddrugs in zijn voertuig had liggen. Gelet hierop kon de psychiater concluderen dat [appellant] zijn cocaïnegebruik heeft verzwegen.
De rechtbank heeft, gelet op het vorenstaande, terecht overwogen dat niet is gebleken dat het verslag van bevindingen naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Dit betekent dat het CBR bij de diagnose cocaïnemisbruik in ruime zin niet anders kon dan concluderen tot ongeschiktheid tot het besturen van een motorvoertuig en op die grond het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaren.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017
531.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1 Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1 Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
(…)
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 134
2 Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
(…)
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Paragraaf 8.8 van de bijlage "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.