ECLI:NL:RVS:2017:735

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
201601301/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Oisterwijk 1ste herziening'

In deze zaak gaat het om een bestuursrechtelijke procedure waarbij appellanten A en B, wonend te Oisterwijk, in beroep zijn gekomen tegen een besluit van de raad van de gemeente Oisterwijk. Dit besluit betreft de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Oisterwijk 1ste herziening' op 17 december 2015. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had eerder, in een tussenuitspraak van 7 september 2016, de raad opgedragen om binnen 16 weken het gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 22 december 2016, waarin wijzigingen zijn aangebracht aan het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het toekennen van persoonsgebonden overgangsrecht in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellanten hebben hun zienswijze gegeven over de wijze waarop het gebrek is hersteld, maar de Afdeling heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek heeft gesloten. De Afdeling heeft vastgesteld dat het beroep van de appellanten gegrond is, omdat het besluit van 17 december 2015 in strijd was met de Awb. Het besluit is vernietigd voor zover het betreft de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht'.

De raad is veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, die in totaal € 1.237,50 bedragen, en moet ook het griffierecht van € 168,00 vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 maart 2017.

Uitspraak

201601301/2/R2.
Datum uitspraak: 22 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oisterwijk,
en
de raad van de gemeente Oisterwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2409, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van de raad van 17 december 2015, waarbij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Oisterwijk 1ste herziening" is vastgesteld, te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 28 december 2016 heeft de raad medegedeeld dat hij op 22 december 2016 een nieuw besluit heeft genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak.
[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, zijn zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 5.4 tot en met 5.6 overwogen dat het toekennen van persoonsgebonden overgangsrecht met betrekking tot het gebruik van het pand [locatie] in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en heeft de raad opgedragen te bezien of een uitsterfregeling kan worden opgenomen voor het pand [locatie].
2. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 17 december 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Oisterwijk 1ste herziening" gegrond.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 22 december 2016 het bestemmingplan gewijzigd door toevoeging van artikel 24.3 (specifieke vorm van wonen - object gebonden overgangsrecht) van de planregels en door aan het perceel [locatie] de aanduiding "specifieke vorm van wonen - object gebonden overgangsrecht" toe te kennen.
4. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
5. [appellant] heeft in zijn zienswijze aangegeven dat hij instemt met het gewijzigde bestemmingsplan.
6. Gelet op het vooroverwogene ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 17 december 2015, voor zover het betreft de vaststelling van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" op het perceel [locatie] is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het besluit van 17 december 2015 in zoverre dient te worden vernietigd. Tegen het besluit van 22 december 2016 is geen beroep van rechtswege ontstaan.
7. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oisterwijk van 17 december 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Oisterwijk 1ste herziening", voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" op het perceel [locatie];
III. veroordeelt de raad van de gemeente Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.237,50 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Oisterwijk aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Kegge
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017
459.