ECLI:NL:RVS:2017:761

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
201602321/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit RDW over vervallenverklaring tenaamstelling voertuig

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig door de RDW. Op 10 april 2015 heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig met kenteken vervallen verklaard, maar niet met terugwerkende kracht. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de RDW heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak van de RDW bevestigd, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 21 februari 2017 heeft [appellant], vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.M. McKernan, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de RDW de tenaamstelling met terugwerkende kracht had moeten vervallen, omdat hij al eerder een verzoek had ingediend. De RDW heeft echter gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een terugwerkende kracht rechtvaardigen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de RDW terecht geen terugwerkende kracht heeft verleend aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet heeft gereageerd op eerdere verzoeken van de RDW en dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van de RDW om zijn eerdere aanvraag buiten behandeling te stellen.

De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De financiële gevolgen voor [appellant] zijn het resultaat van zijn eigen handelen, namelijk het niet reageren op verzoeken van de RDW. De RDW heeft geen aanleiding gezien om in afwijking van zijn beleid terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling van het voertuig.

Uitspraak

201602321/1/A1.
Datum uitspraak: 22 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 februari 2016 in zaak nr. 15/3173 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2015 heeft de RDW met ingang van die datum de tenaamstelling van het voertuig met kenteken […] (hierna: het voertuig) vervallen verklaard en geweigerd dit met terugwerkende kracht te doen.
Bij besluit van 16 september 2015 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft daartoe in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. McKernan, advocaat te Sittard, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij brief van 10 maart 2015 heeft [appellant] de RDW verzocht de registratie van het kentekenbewijs dat is afgegeven voor het voertuig met terugwerkende kracht te beëindigen. Volgens [appellant] is dit voertuig ooit "total loss" afgesleept door een sloopbedrijf, waarbij hij geen vrijwaringsbewijs heeft verkregen. Sindsdien probeert hij het voertuig al jaren van zijn naam te krijgen, aldus [appellant].
Toepasselijke regelgeving
2.    Artikel artikel 51a, derde lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt:
"Onverminderd het eerste en tweede lid, kan een tenaamstelling vervallen worden verklaard in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen." Deze gevallen zijn vastgesteld in het Kentekenreglement.
Artikel 40c van het Kentekenreglement luidt:
"1. Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, kan de RDW verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De RDW verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt niet eerder dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid kan de RDW in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan."
Beoordeling van het hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen had moeten verklaren. Daartoe voert hij aan dat hij reeds op 28 augustus 2013 een verzoek om vervallenverklaring heeft gedaan en dat hij de brief van de RDW waarin zou zijn verzocht om indiening van nadere stukken, noch de buitenbehandelingstelling van dat verzoek heeft ontvangen. Dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de buitenbehandelingstelling op het moment dat hij alsnog kennis nam van dat besluit, kan hem niet worden verweten, aangezien hij, gelet op de strikte jurisprudentie, niet had kunnen aantonen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Volgens [appellant] heeft hij echter in voldoende mate aangetoond dat hij al veel eerder heeft geprobeerd de tenaamstelling vervallen te laten verklaren. Hij wijst er verder op dat hij er belang bij heeft dat de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen wordt verklaard, omdat hij al verschillende boetes van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft ontvangen wegens het rijden zonder verzekering.
4.    Bij zijn besluit van 10 april 2015 heeft de RDW het verzoek van [appellant] om de tenaamstelling van het voertuig vervallen te verklaren, ingewilligd. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft de RDW daarbij in overweging genomen dat niet kan worden vastgesteld of het voertuig inderdaad is gesloopt. Gelet op de verklaring van [appellant] en gezien de ouderdom van het voertuig heeft de RDW in deze specifieke situatie desondanks aanleiding gezien voor een vervallenverklaring van de tenaamstelling van het voertuig, zo is ter zitting toegelicht.
De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden bestaan op grond waarvan de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen verklaard zou moeten worden als bedoeld in artikel 40c van het Kentekenreglement. Uit de Nota van Toelichting bij het Kentekenreglement volgt dat deze bepaling is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Dat sprake zou zijn van identiteitsfraude is gesteld, noch gebleken, aldus de RDW.
5.    De RDW heeft als beleid dat in beginsel geen terugwerkende kracht wordt verleend aan besluiten die zijn genomen met toepassing van artikel 40c van het Kentekenreglement, maar dat in bepaalde gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht worden gecorrigeerd. De RDW volgt daarbij de Nota van Toelichting bij het Besluit van 26 november 2013, tot wijziging van het Kentekenreglement (blz. 45; Stb. 2013, 523). Daarin staat dat artikel 40c, derde lid, is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Een dergelijke situatie doet zich onder meer voor in gevallen die vergelijkbaar zijn met het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Romet tegen Nederland, arrest van 14 februari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0214JUD000709406. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1924, overwogen dat dit beleid niet onredelijk is. De juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen voornoemd beleid. Gebruikers van dat register, waaronder ook particulieren, moeten op elk moment aan de hand van de registratie kunnen bepalen wie op een bepaalde datum houder was van een voertuig, zonder dat zij erop bedacht behoeven te zijn dat die registratie in de toekomst met terugwerkende kracht wordt aangepast.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2681, moet bij de toepassing van het beleid gestreefd worden naar een juist evenwicht tussen het belang van betrokkene bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het belang dat de RDW heeft bij het goede functioneren van het kentekenregister.
6.    [appellant] heeft bij zijn eerdere verzoek om vervallenverklaring geen vrijwaringsbewijs overgelegd.
De RDW heeft bij brief van 7 oktober 2013 aangegeven dat aanvullende informatie nodig is voor de afhandeling van het verzoek en heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om de benodigde informatie op te sturen. Daarbij is vermeld dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gelaten indien niet tijdig een reactie wordt opgestuurd.
Reeds bij de rechtbank en ook ter zitting heeft [appellant] erkend dat hij de brief van de RDW van 7 oktober 2013 heeft ontvangen. Ook heeft hij ter zitting erkend dat hij niet op deze brief heeft gereageerd.
7.    De RDW heeft vermeld dat hij het eerdere verzoek om vervallenverklaring op 11 november 2013 buiten behandeling heeft gesteld, aangezien [appellant] niet op de brief van 7 oktober 2013 heeft gereageerd. De RDW stelt dat uit een uitdraai van een werkorder blijkt dat hij het desbetreffende besluit heeft verzonden aan [appellant].
Ter zitting heeft de RDW een toelichting gegeven op het systeem dat hij gebruikt voor werkorders en voor postverzending. Gelet op deze toelichting en onder verwijzing naar hetgeen eerder is overwogen in de uitspraak van 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:715, acht de Afdeling aannemelijk dat de RDW het besluit tot buitenbehandelingstelling naar het adres van [appellant] heeft verzonden. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan de ontvangst van het desbetreffende besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. De enkele stelling dat hij dit besluit niet heeft ontvangen, is daarvoor niet voldoende.
8.    Zoals de rechtbank heeft overwogen en hetgeen niet in geschil is, heeft [appellant] geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van de RDW van 11 november 2013 tot het buiten behandeling stellen van de eerdere aanvraag om vervallenverklaring. Het besluit is daarmee in rechte komen vast te staan. De vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn geweest indien [appellant] hiertegen alsnog rechtsmiddelen had aangewend op het moment dat hij daarvan - op zijn laatst op het moment van het kennisnemen van het besluit van 16 september 2015 - op de hoogte was geraakt, behoeft hier dan ook geen bespreking.
9.    Gelet op het vorenstaande en nu [appellant] zijn betoog dat de RDW de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen had moeten verklaren heeft onderbouwd door te verwijzen naar zijn eerdere verzoek, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de RDW in het door [appellant] aangevoerde geen aanleiding behoefde te zien om, in afwijking van zijn beleid, terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling.
10.    In de door [appellant] gestelde financiële gevolgen heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Deze nadelige gevolgen zijn een uitvloeisel van het feit dat [appellant] niet heeft gereageerd op het verzoek van de RDW om nadere informatie en geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de buitenbehandelingstelling van de eerdere aanvraag.
De RDW heeft er in het besluit op bezwaar op gewezen dat het Openbaar Ministerie (CJIB) een eigen beleidsvrijheid heeft met betrekking tot het naleven van de verplichtingen die voortvloeien uit het op naam hebben van een voertuig. Dat deze instantie, zoals [appellant] ter zitting heeft vermeld, niet bereid was om de boetes kwijt te schelden, maakt niet dat de RDW in afwijking van zijn beleid terugwerkende kracht had moeten verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling van het voertuig.
11.    Het betoog faalt.
Conclusie en slot
12.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Breunese-van Goor
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017
208.