ECLI:NL:RVS:2017:770

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
201605205/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Laauwik - 3 (partiële herziening) en ontvankelijkheid beroep

Op 22 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Laauwik - 3 (partiële herziening)". Dit bestemmingsplan werd op 25 mei 2016 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijmegen. Appellant en anderen, wonend in Lent, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de bouw van vier rijwoningen op de hoek van de Visveldsestraat en de Balearenstraat niet in overeenstemming is met de verkavelingssuggestie uit het eerdere bestemmingsplan "Laauwik". Zij stellen dat de woningen in een andere vorm gerealiseerd moeten worden om de mix van woningtypen te waarborgen.

De raad van de gemeente Nijmegen heeft een verweerschrift ingediend en betoogt dat het beroep van appellant en anderen niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpplan. De Afdeling heeft de zaak op 10 maart 2017 ter zitting behandeld. Appellant en anderen hebben aangevoerd dat hun bezwaarschriften tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van de rijwoningen ook als zienswijzen tegen het ontwerpplan moeten worden aangemerkt. De Afdeling oordeelt echter dat de bezwaarschriften niet als zienswijzen kunnen worden beschouwd, omdat zij niet aan het ontwerpplan refereren en geen gronden bevatten die als zienswijzen kunnen worden opgevat.

De Afdeling concludeert dat het beroep van appellant en anderen niet-ontvankelijk is, omdat zij niet tijdig een zienswijze hebben ingediend. De raad had geen wettelijke verplichting om hen persoonlijk te informeren over de terinzagelegging van het ontwerpplan. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van zienswijzen in bestemmingsplanprocedures en de gevolgen van het niet indienen daarvan.

Uitspraak

201605205/1/R1.
Datum uitspraak: 22 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Laauwik - 3 (partiële herziening)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2017, waar [appellant] en anderen, en de raad, vertegenwoordigd door M.F. Jansen, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1.    Ten behoeve van de bouw van de nieuwe woonwijk Laauwik in Lent is op 28 januari 2009 het bestemmingsplan "Laauwik" vastgesteld. Inmiddels is het grootste deel van de woonwijk ontwikkeld. Kleine gebieden moeten nog worden ingevuld. Het onderhavige plan voorziet in een wijziging van het bestemmingsplan "Laauwik" teneinde het stedenbouwkundige plan voor deze kleine gebieden geheel binnen het bestemmingsplan te laten passen.
Inleiding
2.    [appellant] en anderen wonen in de wijk Laauwik op een afstand van 0 tot 10 m van één van de locaties - de hoek van de Visveldsestraat en de Balearenstraat - waarop het plan betrekking heeft. Op deze locatie is de bouw van vier rijwoningen voorzien. Hiervoor is op 1 februari 2016 door het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend. [appellant] en anderen zijn niet tegen de bouw van woningen op de desbetreffende locatie, maar vinden dat deze woningen - overeenkomstig de verkavelingssuggestie die deel uitmaakt van de toelichting bij het bestemmingsplan "Laauwik" uit 2009 - in een andere vorm moeten worden gerealiseerd. Op die verkavelingssuggestie staat op de hoek van de Visveldsestraat en de Balearenstraat namelijk een twee-onder-één-kapwoning ingetekend, en [appellant] en anderen stellen zich dan ook op het standpunt dat het bouwplan in die zin moet worden aangepast. Realisering van vier rijwoningen op deze locatie leidt er volgens [appellant] en anderen toe dat de mix van verschillende woningtypen - waarnaar volgens de toelichting bij het bestemmingsplan "Laauwik" in de wijk wordt gestreefd - niet wordt bereikt.
[appellant] en anderen hebben geen zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Om die reden is hun beroep bij uitspraak na vereenvoudigde behandeling van 11 augustus 2016 in zaak nr. 201605205/2/R1, niet-ontvankelijk verklaard. [appellant] en anderen hebben tegen deze uitspraak bij brief van 21 september 2016 verzet gedaan. Onder overlegging van hun bezwaarschriften van 20 februari 2016 en 8 maart 2016 tegen de omgevingsvergunning die voor de bouw van de vier rijwoningen is verleend, hebben zij in hun verzetschrift aangevoerd dat deze bezwaarschriften tevens als zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan moeten worden aangemerkt. Bij uitspraak op het verzet van 21 oktober 2016 in zaak nr. 201605205/3/R1, is het verzet van [appellant] en anderen gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat van kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep geen sprake was, omdat aan de hand van de inhoud van de bezwaarschriften niet op voorhand de conclusie kon worden getrokken dat [appellant] en anderen geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. In de uitspraak staat tevens dat dit nader dient te worden onderzocht tijdens een onderzoek ter zitting.
[appellant] en anderen vinden dat hun beroep ontvankelijk moet worden geacht. Zij stellen voorts dat de vier rijwoningen die op de hoek van de Visveldsestraat en de Balearenstraat zijn voorzien niet passen binnen het plan, omdat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten daarvan en omdat de in het plan voorgeschreven maximale hoeveelheid woningen per hectare daardoor wordt overschreden. Ook stellen zij dat de bouw van vier rijwoningen op de desbetreffende locatie zich niet verdraagt met de aanwijzing van de tuinmuur ter hoogte van de Visveldsestraat 1a als gemeentelijk monument en met het beleid dat in de gemeente voor dergelijke monumenten geldt.
Ontvankelijkheid
3.    De raad betoogt dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk is omdat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht tegen het ontwerpplan. Volgens de raad kunnen de bezwaarschriften van 20 februari 2016 van [persoon A] en [persoon B] en van 8 maart 2016 van [appellant] en [persoon C] tegen de omgevingsvergunning die op 1 februari 2016 is verleend ten behoeve van het oprichten van rijwoningen op de hoek van de Visveldsestraat en de Balearenstraat - anders dan appellanten betogen - niet worden aangemerkt als zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan, omdat zij daartegen geen gronden bevatten. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de terinzagelegging van het ontwerpplan op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat voor hem geen verplichting bestond om [appellant] en anderen hiervan persoonlijk in kennis te stellen.
3.1.    Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
3.2.    [appellant] en anderen betogen dat hen niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. Zij voeren hiertoe aan dat het niet indienen van een zienswijze niet het gevolg is geweest van opzet of nalatigheid hunnerzijds. Zij hebben zich, zo stellen zij, juist steeds proactief opgesteld ten aanzien van de plannen voor de nieuwbouwwoningen op de hoek van de Visveldsestraat en de Balearenstraat. Omdat over deze plannen tussen de gemeente en [appellant] en anderen regelmatig contact is geweest, stellen [appellant] en anderen zich op het standpunt dat de raad hen over de terinzagelegging van het ontwerpplan had moeten informeren, ondanks dat daartoe geen wettelijke verplichting bestaat. Door hen niet persoonlijk op de hoogte te stellen van de terinzagelegging van het ontwerpplan, heeft de raad volgens [appellant] en anderen het vertrouwensbeginsel geschonden.
Voorts betogen [appellant] en anderen dat hun bezwaarschriften van 20 februari 2016 en 8 maart 2016 tegen de omgevingsvergunning die voor de bouw van de vier rijwoningen is verleend, tevens als zienswijzen tegen het ontwerpplan moeten worden aangemerkt. Zij voeren hiertoe aan dat deze bezwaarschriften zien op de positionering van de bouwplannen binnen het bestemmingsplan in algemene zin. Verder voeren zij aan dat één van de gronden die zij in de bezwaarschriften naar voren hebben gebracht tegen de verenigbaarheid van het bouwplan met het bestemmingsplan "Laauwik - 2 (Murciastraat en omgeving)", is verwerkt in het plan dat op 25 mei 2016 is vastgesteld.
3.3.    Het bezwaarschrift van 20 februari 2016 is opgesteld door [persoon A] en [persoon B]. Volgens de aanhef betreft het een bezwaarschrift tegen de aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van vier woningen op het perceel, plaatselijk bekend als Balearenstraat, ongeveer tegenover nummers [4 huisnummers]. Het bezwaarschrift van 8 maart 2016 is opgesteld namens [appellant] en [persoon C], en is volgens de inleiding gericht tegens de beslissing van 1 februari 2016 waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het oprichten van vier rijwoningen aan de Balearenstraat. In beide bezwaarschriften wordt tevens naar het kenmerk van de verleende omgevingsvergunning verwezen. De beide bezwaarschriften zijn ingediend terwijl ook de termijn liep waarbinnen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren konden worden gebracht.
3.4.     De Afdeling stelt vast dat in beide bezwaarschriften niet aan het ontwerpplan wordt gerefereerd. Voorts zijn in de beide bezwaarschriften naar het oordeel van de Afdeling geen gronden geformuleerd die kunnen worden opgevat als zienswijzen tegen het ontwerpplan. Het bouwplan waarvoor een vergunning is verleend, is volgens [appellant] en anderen in strijd met het voorheen voor de locatie geldende bestemmingsplan "Laauwik - 2 (Murciastraat en omgeving)". Dat het thans door [appellant] en anderen aangevallen plan een wijziging bevat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, geeft geen aanleiding om desondanks te oordelen dat de beide bezwaarschriften tegen de omgevingsvergunning tevens als zienswijzen tegen het ontwerpplan moeten worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de Afdeling dat op de verenigbaarheid van het bouwplan met het voorheen geldende bestemmingsplan "Laauwik - 2 (Murciastraat en omgeving)" naar haar aard slechts kan worden ingegaan in het kader van een procedure tegen de verleende omgevingsvergunning.
3.5.    Ten aanzien van het standpunt van [appellant] en anderen dat hen niet kan worden verweten dat zij tegen het ontwerpplan geen zienswijze hebben ingediend, overweegt de Afdeling als volgt. In de Wet ruimtelijke ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan. De omstandigheid dat het de raad in dit geval - gelet op het intensieve contact tussen de gemeente en [appellant] en anderen over de bebouwing op de hoek van de Visveldsestraat en de Balearenstraat - zou hebben gesierd als hij [appellant] en anderen van de terinzagelegging op de hoogte zou hebben gesteld, maakt niet dat de Afdeling de raad het nalaten hiervan in juridische zin kan aanrekenen. Het niet persoonlijk op de hoogte stellen van de terinzagelegging is niet onrechtmatig.
De Afdeling overweegt voorts dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hiervan is niet gebleken. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het niet indienen van een zienswijze [appellant] en anderen niet redelijkerwijs kan worden verweten.
Conclusie
4.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Groen, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Groen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017
831.