ECLI:NL:RVS:2017:788

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
201606212/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 juli 2016 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had deze aanvraag eerder op 20 januari 2016 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen in de uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting werd door de staatssecretaris aangevoerd dat de rechtbank zijn standpunt over de familieleden van de vreemdeling onjuist had weergegeven. De staatssecretaris stelde dat uit de verklaringen van de vreemdeling kon worden afgeleid dat zijn buurtgenoten op de hoogte waren van zijn relatie met een bepaalde persoon, maar dit standpunt was niet eerder ingenomen. De Raad van State oordeelde dat dit argument niet kon worden meegenomen in de beoordeling van het hoger beroep, omdat het niet eerder was aangevoerd.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 495,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 maart 2017.

Uitspraak

201606212/1/V2.
Datum uitspraak: 23 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [ de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 19 juli 2016 in zaak nr. 16/1981 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juli 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Bosma, advocaat te Assen, heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de staatssecretaris
1. In punt 4.5. van het hogerberoepschrift stelt de staatssecretaris zich, voor zover thans van belang, op het standpunt dat uit de verklaringen van de vreemdeling kan worden afgeleid dat de buurtgenoten van de vreemdeling op de hoogte waren van de relatie tussen de vreemdeling en [persoon]. Dit standpunt heeft hij echter niet eerder ingenomen. In het besluit en het daarin ingelaste voornemen, zoals toegelicht ter zitting bij de rechtbank, heeft de staatssecretaris zich immers op het standpunt gesteld dat de buurtgenoten van de vreemdeling slechts een vermoeden hadden dat hij een relatie had met [persoon]. Nu de aangevallen uitspraak ingevolge artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) dwingend object van hoger beroep is, kan hetgeen de staatssecretaris in zoverre aanvoert niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken.
De staatssecretaris voert verder tevergeefs aan dat de rechtbank zijn standpunt over de familieleden van de vreemdeling onjuist heeft weergegeven. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris zich, anders dan hij stelt, wel op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van de vreemdeling kan worden opgemaakt dat zijn familieleden zijn homoseksuele relatie met [persoon] gedoogden.
De grief faalt.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
3. Hetgeen in het incidenteel hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. Het incidenteel hoger beroep is kennelijk ongegrond.
Conclusie
5. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2017
753.