ECLI:NL:RVS:2017:825

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
201605767/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Veegbestemmingsplan Landelijk Gebied 2013 en de wijziging van clubgebouwoppervlakte voor watersportverenigingen

Op 29 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Stichting Rekreatie Sport en de raad van de gemeente Bloemendaal. De stichting had beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 28 juni 2016, waarbij het bestemmingsplan "Veegbestemmingsplan Landelijk Gebied 2013" was vastgesteld. De stichting was van mening dat de wijziging van de maximale oppervlakte voor clubgebouwen van watersportverenigingen van 300 m2 naar 200 m2 in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De raad verdedigde dat de wijziging noodzakelijk was om de planologische situatie te conserveren en dat de oppervlakte was afgestemd op de bestaande clubgebouwen.

Tijdens de zitting op 10 februari 2017 werd de zaak behandeld, waarbij de stichting werd vertegenwoordigd door mr. R.M. Vermeulen en de raad door mr. F.D.S. Bettink en drs. J. Rozema. De Afdeling oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de belangen van natuur en omgeving in de afweging zijn meegenomen. De Afdeling concludeerde dat er geen rechtsregel bestaat die de raad zou verplichten om bij een veegbestemmingsplan zich te beperken tot het herstellen van typefouten en dat de raad in redelijkheid de wijziging van de oppervlakte kon doorvoeren.

De stichting voerde verder aan dat het besluit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, maar de Afdeling oordeelde dat de raad geen rechtsongelijkheid had gecreëerd en dat de belangen van de stichting niet zodanig werden geschaad dat het besluit onrechtmatig was. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201605767/1/R1.
Datum uitspraak: 29 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Rekreatie Sport, gevestigd te Haarlem,
appellante,
en
de raad van de gemeente Bloemendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Veegbestemmingsplan Landelijk Gebied 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2017, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.M. Vermeulen, advocaat te Bloemendaal, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.D.S. Bettink en drs. J. Rozema, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inleiding
2.    De stichting exploiteert een bedrijf voor watersportactiviteiten op het strand nabij de Parnassiaweg in Bloemendaal. Het plan voorziet in de wijziging van diverse bepalingen in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2013", waaronder de maximale oppervlakte voor clubgebouwen van watersportverenigingen.
2.1.     De stichting kan zich niet verenigen met de wijziging die het plan behelst ten aanzien van de oppervlakte voor clubhuizen voor watersportverenigingen. Deze oppervlakte is ten opzichte van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013 teruggebracht van 300 m2 naar 200 m2. Zij voert aan dat dit in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat zij op grond van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013 ervan mocht uitgaan dat zij een clubgebouw van 300 m2 mocht bouwen. Ook is voor de verkleining van de oppervlakte geen motivering gegeven. Verder betoogt de stichting dat de raad een zogeheten veegbestemmingsplan heeft vastgesteld. Het karakter van zo’n plan brengt met zich dat alleen typefouten en kennelijke verschrijvingen mogen worden hersteld. Het inperken van rechten behoort daar niet toe. Tot slot heeft de stichting ter zitting gesteld dat zij een huurovereenkomst heeft gesloten met de gemeente voor het gebruik van ongeveer 1.500 m2 van het strand.
2.2.    De raad stelt dat het, ook onder het vorige bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013", de bedoeling is geweest de planologische situatie voor de clubhuizen aan het strand conserverend te bestemmen. Nadat de volgens de raad onjuiste oppervlakte in het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013" aan het licht was gekomen, is op 19 februari 2015 een voorbereidingsbesluit genomen. De oppervlakte is afgestemd op het grootste van de drie clubgebouwen, te weten 187 m2 groot, waarbij nog in enige uitbreidingsruimte is voorzien. Verder stelt de raad dat grotere oppervlaktes niet wenselijk zijn gelet op de nabijheid van natuurgebieden en het strand. Over de overeenkomst stelt de raad dat hierin niet de bouwmogelijkheden zijn geregeld, maar alleen het gebruik.
2.3.    Aan de gronden waarop de clubhuizen staan, is in het bestemmingsplan "Veegbestemmingsplan Landelijk Gebied 2013" de bestemming "Recreatie" toegekend.
In artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels staat:
"Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd."
In artikel 17, lid 17.2.2, staat:
"In afwijking van het bepaalde in 17.2.1 mogen voorzieningen op het strand worden gebouwd, met dien verstande dat:
(...);
b. er maximaal 3 clubgebouwen voor watersportverenigingen zijn toegestaan, met een bebouwd grondoppervlak van ten hoogste 200 m2 per watersportvereniging en een maximale bouwhoogte van 4 meter;
(...)."
In het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013" was deze bepaling gelijkluidend, met dien verstande dat het oppervlak 300 m2 mocht zijn.
2.3.1.    In de plantoelichting van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013" is - samengevat weergegeven - wat betreft dit deel van plangebied vermeld dat het plan conserverend van aard was. Niet gebleken is dat de raad desondanks de oppervlakte voor de clubgebouwen wenste te vergroten. Ook met het voorliggende plan heeft de raad beoogd de feitelijk bestaande situatie conserverend te bestemmen en niet te voorzien in uitbreidingen, mede gelet op de nabijheid van natuurgebieden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid zijn uitgangspunt om conserverend te bestemmen heeft kunnen voortzetten in het voorliggende plan. Nu voorts het grootste clubgebouw een oppervlakte van 187 m2 heeft, heeft de raad na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een maximale bebouwde oppervlakte 200 m2 in het plan kunnen voorschrijven.
Over de term veegbestemmingsplan overweegt de Afdeling dat geen rechtsregel bestaat die bepaalt dat indien de raad de term veegbestemmingsplan heeft gebruikt in de naamstelling van het plan, de raad zich moet beperken tot het enkel herstellen van typefouten en verschrijvingen en geen wijzigingen ten opzichte van vorige bestemmingsplannen mag aanbrengen. Ook een bestemmingsplan met de term "veegbestemmingsplan" in de naamstelling is immers een bestemmingsplan in de zin van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de raad hoeft zich bij het vaststellen van een dergelijk plan niet te beperken tot het herstellen van typefouten of verschrijvingen. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het besluit innerlijk tegenstrijdig is.
Over de huurovereenkomst overweegt de Afdeling dat de stichting deze overeenkomst niet heeft overgelegd. De stichting heeft ook anderszins niet gemotiveerd de stelling van de raad weersproken dat de huurovereenkomst enkel ziet op het gebruik van het strand en niet op maximaal toegestane bebouwde mogelijkheden. De raad heeft met de huurovereenkomst dan ook in redelijkheid geen rekening gehouden bij het vaststellen van het plan. Het betoog faalt.
3.    De stichting stelt dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en de beleidsnota "Sportnota Sport op eigen benen". Zij wijst er op dat andere sportverenigingen geen beperkingen zijn opgelegd en dat in een straal van 500 m geen andere bebouwing aanwezig is waardoor het nodig zou zijn beperkingen op te leggen. Verder is in de beleidsnota vermeld dat sportverenigingen in principe zonder gemeenschapsgeld hun huishouding moeten kunnen runnen en dat het voor een sluitende exploitatie nodig is om over een bebouwde oppervlakte van 300 m2 te beschikken. Voorts is daarin vermeld dat de gemeente tracht zoveel mogelijk deze groep van beweegaanbieders te faciliteren door bijvoorbeeld medewerking te verlenen bij ruimtelijke procedures.
3.1.    De raad stelt dat voor de drie clubgebouwen dezelfde maat geldt zodat er geen rechtsongelijkheid bestaat. Verder hebben bij het beperken van de oppervlakte de belangen van naburige ondernemingen geen rol gespeeld maar enkel belangen op het gebied van natuur, het strand en de omgeving. Over het beleid stelt de raad dat het gebruik van de woorden "zoveel mogelijk trachten medewerking te verlenen" bij ruimtelijke procedures impliceert, dat wordt afgewogen wat de mogelijkheden zijn. In dit geval worden de mogelijkheden beperkt door de situatie op het strand, waar andere mogelijkheden zijn dan binnen een stedelijke omgeving.
3.2.    Over de door de stichting gemaakte vergelijking met andere sportverenigingen overweegt de Afdeling dat alle drie de watersportverenigingen dezelfde maximale oppervlaktemaat hebben gekregen. Verder is niet gebleken dat andere vergelijkbare watersportverenigingen op dit deel van het strand zijn gevestigd en dat daarvoor in grotere maximale oppervlaktematen is voorzien. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel te achten.
Evenmin ziet de Afdeling in het aangevoerde grond voor het oordeel dat het plan de belangen van de stichting zodanig schaadt, dat het plan in strijd met het evenredigheidsbeginsel is vastgesteld.
Over het beleid overweegt de Afdeling dat de raad terecht heeft gesteld dat het uitgangspunt om beweegaanbieders zo veel mogelijk te faciliteren door bijvoorbeeld medewerking te verlenen bij ruimtelijke procedures betekent dat waar mogelijk medewerking wordt verleend. Het beleid houdt geen absolute plicht in voor de raad om iedere door een beweegaanbieder gewenste planologische situatie mogelijk te maken. Reeds om deze reden faalt het betoog.
4.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017
361.