201606296/1/A2.
Datum uitspraak: 29 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2016 in zaak nr. 16/1647 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] voor het jaar 2013 toegekende voorschotten huurtoeslag definitief berekend en op nihil gesteld en een bedrag van € 3.492,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 25 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.W. van Dalen, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft in 2013 voorschotten huurtoeslag ontvangen. Hij woonde destijds op het adres [locatie] te Amsterdam. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het besluit van 13 november 2015 het standpunt ingenomen dat in het jaar 2013 nog andere personen stonden ingeschreven op hetzelfde woonadres in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) en deze personen daarom moeten worden aangemerkt als medebewoners van [appellant]. Volgens de dienst heeft [appellant] niet aangetoond dat hij een zelfstandige woonruimte huurde op het betreffende adres, zodat hij geen aanspraak heeft op huurtoeslag over 2013. [appellant] heeft dit bestreden en tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2013 een zelfstandige woonruimte bewoonde en het beroep ongegrond verklaard.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting op het standpunt gesteld dat [appellant] alsnog heeft aangetoond dat hij in het jaar 2013 een zelfstandige woning bewoonde op het adres [locatie] te Amsterdam en in dat jaar recht had op huurtoeslag.
3. Gelet hierop is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 januari 2016 van de Belastingdienst/Toeslagen gegrond verklaren. De Afdeling stelt vast dat de rechtbank het besluit van 25 januari 2016 reeds heeft vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te bepalen dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op het bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
4. Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb bepaalt: "De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. (...)".
5. [appellant] heeft voor het eerst in hoger beroep stukken ingediend en verklaringen afgelegd waaruit de Belastingdienst/Toeslagen de gevolgtrekking heeft gemaakt dat aannemelijk is gemaakt dat de woning op het adres [locatie] te Amsterdam een zelfstandige woning is. Nu [appellant] deze stukken eerst in hoger beroep heeft overgelegd, terwijl niet is gebleken dat hij dat niet eerder kon, ziet de Afdeling geen aanleiding de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de proceskosten van [appellant] in hoger beroep.
In deze omstandigheid ziet de Afdeling tevens aanleiding te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht niet door de Belastingdienst/Toeslagen maar door de griffier van de Raad van State wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2016 in zaak nr. 16/1647 voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten;
III. bepaalt dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,00 (zegge: honderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Michiels w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017
608.