ECLI:NL:RVS:2017:862

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
201606077/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woning op medische gronden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 19 juli 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had een urgentieverklaring aangevraagd voor een woning in Amsterdam, welke op 26 november 2015 door het college van burgemeester en wethouders was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat [appellant] geen specifieke medische problemen had aangetoond die een urgentieverklaring rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de door [appellant] overgelegde verklaringen van zijn huisarts en medicatielijst niet voldoende waren om aan te tonen dat hij zich in een levensontwrichtende woonsituatie bevond.

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn standpunt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring en dat zijn medische situatie, waaronder diabetes en psychische klachten, hem dringend zelfstandige woonruimte doet nodig hebben. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 maart 2017 behandeld. De Afdeling concludeert dat [appellant] in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de eerdere afwijzing van de urgentieverklaring kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de urgentieverklaring terecht is geweigerd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is op 29 maart 2017 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201606077/1/A3.
Datum uitspraak: 29 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2016 in zaak nr. 16/1475 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Bij besluit van 17 juni 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] woont af en toe in een camper in Amsterdam, maar is feitelijk dakloos en ontvangt als zodanig ook een uitkering van de gemeente Amsterdam. Hij heeft een urgentieverklaring op medische gronden aangevraagd voor een woning in Amsterdam. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat [appellant] geen specifieke medische problemen naar voren heeft gebracht die voor advies aan een GGD-arts zouden kunnen worden voorgelegd. Voorts is niet gebleken van een andere reden om de urgentieverklaring te moeten verlenen en heeft het college geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen.
2.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] met het overleggen van de in algemene bewoordingen opgestelde en niet geconcretiseerde verklaringen van zijn huisarts en een medicatielijst niet heeft aangetoond dat sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie als bedoeld in de Beleidsregels voor regionale urgenties van Amsterdam. Het college heeft op goede gronden de urgentieverklaring geweigerd, aldus de rechtbank.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft aangetoond dat sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie. Hij voldoet aan de algemene voorwaarden voor het verlenen van een urgentieverklaring, waaronder de voorwaarden voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning, en heeft alles geprobeerd om zijn woonprobleem op te lossen. Hij heeft in verband met zijn diabetes en zijn psychische klachten dringend zelfstandige woonruimte nodig, voordat hij niet meer zelfredzaam genoeg is, aldus [appellant].
4.    Op grond van artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) kan een urgentieverklaring worden verleend als zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde weigeringsgronden voordoet en de aanvrager op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft.
In paragraaf 3.3.2.2 van de Beleidsregels voor regionale urgenties van Amsterdam is vermeld dat onder medische redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft, een woonsituatie wordt verstaan die om medische redenen levensontwrichtend is voor één of meer leden van het huishouden. Het huishouden is niet in staat het dringende woonprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen. Voorts is daarin vermeld dat in ieder geval geen urgentieverklaring wordt verleend als deze wordt aangevraagd vanwege een lichamelijke aandoening en/of een psychische stoornis tenzij kan worden aangetoond dat de desbetreffende aandoening of stoornis chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel dat de behandeling van de aandoening of stoornis in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie. Dat laatste moet blijken uit een schrijven van professionele medische, psychiatrische of sociale hulpverleners, waarin de desbetreffende aandoening of stoornis wordt benoemd die een relatie heeft met het woonprobleem van betrokkene.
5.    [appellant] verwijst in hoger beroep naar hetgeen hij eerder in de procedure heeft aangevoerd. De rechtbank is op deze gronden in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve in deze gronden geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017
545.