201606077/1/A3.
Datum uitspraak: 29 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2016 in zaak nr. 16/1475 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Bij besluit van 17 juni 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont af en toe in een camper in Amsterdam, maar is feitelijk dakloos en ontvangt als zodanig ook een uitkering van de gemeente Amsterdam. Hij heeft een urgentieverklaring op medische gronden aangevraagd voor een woning in Amsterdam. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat [appellant] geen specifieke medische problemen naar voren heeft gebracht die voor advies aan een GGD-arts zouden kunnen worden voorgelegd. Voorts is niet gebleken van een andere reden om de urgentieverklaring te moeten verlenen en heeft het college geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen.
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] met het overleggen van de in algemene bewoordingen opgestelde en niet geconcretiseerde verklaringen van zijn huisarts en een medicatielijst niet heeft aangetoond dat sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie als bedoeld in de Beleidsregels voor regionale urgenties van Amsterdam. Het college heeft op goede gronden de urgentieverklaring geweigerd, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft aangetoond dat sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie. Hij voldoet aan de algemene voorwaarden voor het verlenen van een urgentieverklaring, waaronder de voorwaarden voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning, en heeft alles geprobeerd om zijn woonprobleem op te lossen. Hij heeft in verband met zijn diabetes en zijn psychische klachten dringend zelfstandige woonruimte nodig, voordat hij niet meer zelfredzaam genoeg is, aldus [appellant].
4. Op grond van artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) kan een urgentieverklaring worden verleend als zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde weigeringsgronden voordoet en de aanvrager op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft.
In paragraaf 3.3.2.2 van de Beleidsregels voor regionale urgenties van Amsterdam is vermeld dat onder medische redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft, een woonsituatie wordt verstaan die om medische redenen levensontwrichtend is voor één of meer leden van het huishouden. Het huishouden is niet in staat het dringende woonprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen. Voorts is daarin vermeld dat in ieder geval geen urgentieverklaring wordt verleend als deze wordt aangevraagd vanwege een lichamelijke aandoening en/of een psychische stoornis tenzij kan worden aangetoond dat de desbetreffende aandoening of stoornis chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel dat de behandeling van de aandoening of stoornis in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie. Dat laatste moet blijken uit een schrijven van professionele medische, psychiatrische of sociale hulpverleners, waarin de desbetreffende aandoening of stoornis wordt benoemd die een relatie heeft met het woonprobleem van betrokkene.
5. [appellant] verwijst in hoger beroep naar hetgeen hij eerder in de procedure heeft aangevoerd. De rechtbank is op deze gronden in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve in deze gronden geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017
545.