ECLI:NL:RVS:2017:878

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
201702216/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontheffing van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, dat op 17 februari 2017 is genomen. Dit besluit verleent ontheffing aan Heijmans Infa B.V. van de verbodsbepalingen in artikel 3.5, vierde lid, en artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wet natuurbescherming. De verzoekers, bestaande uit [verzoekster], [verzoeker] en anderen, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De mondelinge zitting vond plaats op 20 maart 2017, waar de voorzieningenrechter de zaak behandelde.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verzoekers geen zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit dat aan het besluit van 17 februari 2017 ten grondslag ligt. Volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende geen beroep instellen tegen een besluit als hij niet tijdig een zienswijze heeft ingediend, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. De verzoekers verklaarden dat zij de kennisgeving van het ontwerpbesluit niet hebben ontvangen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit geen reden is om hen niet te verwijten dat zij geen zienswijzen hebben ingediend.

Hierdoor concludeerde de voorzieningenrechter dat het beroep in de hoofdzaak waarschijnlijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Om deze reden werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

201702216/2/R6.
Datum uitspraak: 20 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], [verzoeker] en anderen, allen wonend te Hilversum,
verzoekers,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 20 maart 2017 om 14:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. W.D.M. van Diepenbeek voorzitter
griffier: mr. A.J. Kuipers
Verschenen:
[verzoekster], [verzoeker] en anderen, bij monde van [gemachtigde] en [verzoeker], bijgestaan door [4 personen];
de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K.H. Klaver-Oldenbandringh en ing. A.I. van Kesteren;
Rijkswaterstaat GPO Projectorganisatie A27/A1, vertegenwoordigd door mr.drs. N. Hubbers en ing. A.R. Klunder, als belanghebbende;
3Angle B.V., vertegenwoordigd door J. Hinfelaar, als belanghebbende.
===================================
Het beroep richt zich tegen het besluit van de staatssecretaris van 17 februari 2017, waarbij aan Heijmans Infa B.V. ontheffing is verleend van de verbodsbepalingen in artikel 3.5, vierde lid, en artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wet natuurbescherming.
[verzoekster], [verzoeker] en anderen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit als hier aan de orde door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Ter zitting is gebleken dat [verzoekster], [verzoeker] en anderen over het ontwerpbesluit dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 17 februari 2017 geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. Zij hebben verklaard dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit hun is ontgaan. Dit is geen omstandigheid op grond waarvan gezegd moet worden dat [verzoekster], [verzoeker] en anderen redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. Dit betekent dat het zich laat aanzien dat hun beroep in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Reeds hierom ziet de voorzieningenrechter geen reden een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoekster], [verzoeker] en anderen af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
voorzitter griffier
271.