ECLI:NL:RVS:2017:909

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
201606066/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en bewijs van huurbetalingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had het voorschot huurtoeslag van [appellant] over het berekeningsjaar 2015 herzien en vastgesteld op nihil, evenals de huurtoeslag over 2014. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij huur had betaald.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 maart 2017 behandeld. [appellant] stelde dat hij de huur contant had betaald, maar de Belastingdienst betwistte dit. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de door [appellant] overgelegde bankafschriften en kwitanties onvoldoende bewijs vormden voor de contante betalingen.

In hoger beroep heeft [appellant] een verklaring overgelegd die door hem en de verhuurder was ondertekend, maar de Afdeling oordeelde dat deze verklaring niet ondersteund werd door objectieve en verifieerbare betaalbewijzen. De Afdeling bevestigde het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de huur had betaald, en concludeerde dat er geen recht op huurtoeslag bestond.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak vond plaats op 5 april 2017.

Uitspraak

201606066/1/A2.
Datum uitspraak: 5 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2016 in zaken nrs. 15/8280 en 16/1314 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] over het berekeningsjaar 2015 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 4 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over het berekeningsjaar 2014 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.973,00 teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten van 7 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] tegen de besluiten van 21 augustus 2015 en 4 september 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] heeft op 1 juni 2014 een huurovereenkomst gesloten voor de duur van 12 maanden, ingaande op 1 juni 2014 en lopende tot en met 1 juni 2015 voor de woonruimte aan het adres [locatie] te Schiedam. Op 1 juni 2015 is [appellant] wederom een huurovereenkomst aangegaan voor de duur van 12 maanden, ingaande op 1 juni 2015 en lopende tot en met 1 juni 2016. [appellant] ontving in 2014 en 2015 een voorschot huurtoeslag van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot over 2015 bij het besluit van 21 augustus 2015 herzien en op nihil gesteld en de huurtoeslag over 2014 bij het besluit van 4 september 2015 definitief op nihil vastgesteld. Deze besluiten zijn in bezwaar gehandhaafd bij de besluiten van 7 december 2015. Daaraan heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij huur heeft betaald voor de door hem bewoonde woning. De door [appellant] overgelegde bewijsstukken vormen onvoldoende bewijs voor de door hem gestelde contante betaling van de huur, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2014 en het voorschot huurtoeslag over 2015 terecht op nihil heeft vastgesteld.
Oordeel van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord en daartoe overwogen dat [appellant] niet is geslaagd in het bewijs van de stelling dat hij de maandelijks verschuldigde huurprijs contant heeft voldaan. Weliswaar heeft [appellant] bankafschriften en kwitanties overgelegd, echter nu de opgenomen bedragen niet direct te herleiden zijn tot de bedragen op de kwitanties, kan daaruit niet worden opgemaakt dat de opgenomen bedragen zijn gebruikt om de verhuurder contant te betalen, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
3.    Artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) luidt: "In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning."
Artikel 1a, eerste lid, luidt: "Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing."
Artikel 5, eerste lid, luidt: "In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd […]."
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder: tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling."
Artikel 18, eerste lid, luidt: "Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
Gronden van het hoger beroep
4.    In hoger beroep bestrijdt [appellant] de overweging van de rechtbank dat hij de betaling van de huur aan de verhuurder niet voldoende heeft aangetoond. Ten bewijze van de betaling van de huur heeft hij een door hem en de verhuurder op 1 augustus 2016 ondertekende verklaring overgelegd.
Beoordeling van het hoger beroep
5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2190), waarnaar de rechtbank terecht heeft verwezen, volgt uit artikel  18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1, aanhef en onder e, van de Wht, dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
Ten bewijze van de betaling van de huur heeft [appellant] verscheidene kwitanties overgelegd. Een kwitantie heeft betrekking op de maanden mei en juni 2015, een kwitantie op de maanden juni 2014 tot en met juli 2015 en een op de maanden juni 2014 tot en met september 2015. De door [appellant] overgelegde kwitanties zijn niet gedagtekend. De kwitanties overlappen elkaar gedeeltelijk. De Belastingdienst/Toeslagen is er terecht vanuit gegaan dat deze achteraf moeten zijn opgesteld en daarom niet als bewijs kunnen dienen van de door [appellant] gestelde maandelijkse betalingen van de huur. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan ook uit de overgelegde bankafschriften niet worden opgemaakt dat de opgenomen bedragen zijn gebruikt om de verhuurder contant te betalen. De opgenomen bedragen variëren zodanig dat zij niet te herleiden zijn tot het bedrag van de verschuldigde huur. De Belastingdienst/Toeslagen heeft er voorts terecht op gewezen dat er ook geen consistentie is in de momenten van de geldopnames. De bankafschriften bieden dan ook geen steun voor het door [appellant] in bezwaar gestelde dat hij wekelijks een kwart van de verschuldigde huur contant heeft opgenomen, dus viermaal per maand, en dat dat voldoende was om de verhuurder maandelijks contant de huur te betalen. Ook aan de in hoger beroep overgelegde verklaring, waarin staat dat de huur over de perioden 1 juni 2014 tot en met 1 juni 2015 en 1 juni 2015 tot en met 1 juni 2016 bij elke eerste dag van de maand (24 maanden) aan de verhuurder contant is betaald, kan niet de waarde worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wil zien, nu deze niet wordt ondersteund door objectieve en verifieerbare betaalbewijzen.
Nu [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de maandelijkse betalingen van de huur over de jaren 2014 en 2015 heeft voldaan, bestaat geen aanspraak op huurtoeslag. Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017
97.