201604950/1/A2.
Datum uitspraak: 5 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2016 in zaak nr. 15/8781 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om bij de berekening van zijn recht op huurtoeslag over het jaar 2011 een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten, afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 10 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Biemond, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In 2011 is een aantal kleine pensioenen van [appellant], die dat jaar 65 werd, afgekocht. Dit heeft tot gevolg gehad dat zijn inkomen over 2011 hoger was dan het toen geldende norminkomen. Gelet hierop is de huurtoeslag bij besluit van 15 maart 2013 definitief op nihil gesteld en moest hij de over dat jaar ontvangen voorschotten huurtoeslag terugbetalen.
Nadat hij vernam over de mogelijkheid om herziening te vragen, heeft hij bij brief van 7 april 2015 de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om de afkoopsommen voor ouderdomspensioen van in totaal € 4.744,00 voor het jaar 2011 buiten beschouwing te laten.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek niet gehonoreerd omdat het verzoek te laat is ingediend.
[appellant] is hiertegen bij de rechtbank opgekomen. De rechtbank heeft zijn beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Bht) de mogelijkheid biedt afkoopsommen inzake het pensioen buiten beschouwing te laten. Door dat in dit geval niet te doen en de afkoopsommen mee te nemen bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen, wordt [appellant] ernstig benadeeld. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de fiscus had kunnen en moeten zien dat er afkoopsommen aan hem zijn uitgekeerd. Op de fiscus rustte dan ook de plicht hem te wijzen op de mogelijkheid om te verzoeken de afkoopsommen buiten beschouwing te laten dan wel dit ambtshalve te doen.
2.1. Artikel 2b, eerste lid, van het Bht luidde ten tijde van belang als volgt: "Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
a. afkoopsommen van ouderdoms- of nabestaandenpensioen die in het berekeningsjaar niet meer bedragen dan het bedrag dat is opgenomen in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
[…]"
Artikel 2c, eerste lid, van het Bht luidde als volgt: "Een verzoek als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, 2a, eerste lid, en 2b, eerste lid, kan worden gedaan tot het tijdstip dat de toekenning van de huurtoeslag over het desbetreffende berekeningsjaar onherroepelijk is geworden."
2.2. Uit artikel 2c, eerste lid, van het Bht volgt dat een verzoek om het buiten beschouwing laten van de afkoopsommen kan worden gedaan tot het moment dat toekenning van de huurtoeslag over het desbetreffende berekeningsjaar onherroepelijk is geworden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het recht op huurtoeslag van [appellant] over het berekeningsjaar 2011 op 15 maart 2013 definitief op nihil gesteld. [appellant] heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit na het verstrijken van de bezwaartermijn van zes weken op 26 april 2013 onherroepelijk is geworden. Dit betekent dat [appellant] zijn verzoek uiterlijk op 26 april 2013 had moeten indienen. Nu hij zijn verzoek eerst in april 2015 heeft ingediend, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Anders dan [appellant] betoogt rust op de Belastingdienst/Toeslagen geen verplichting de afkoopsommen ambtshalve buiten beschouwing te laten of hem er op te wijzen dat hij hierom binnen een bepaalde termijn moest verzoeken. Dat [appellant] zelf niet eerder bekend was met de mogelijkheid dit verzoek te doen, maakt dit niet anders. Het is aan [appellant], als degene die aanspraak maakt op huurtoeslag, om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor het verkrijgen van huurtoeslag voldoet. Het had dan ook op zijn weg gelegen om na de nihilstelling van zijn aanspraak op huurtoeslag over 2011 navraag bij de Belastingdienst/Toeslagen te doen over het buiten beschouwing laten van de afkoopsommen van zijn ouderdomspensioen. Dat hij het er niet mee eens is dat aan hem als burger een kortere termijn wordt gegund dan aan de Belastingdienst/Toeslagen om een fout te herstellen, kan, wat daar verder ook van zij, evenmin tot een ander oordeel leiden, nu dat niet betekent dat de hem in artikel 2c, eerste lid, van het Bht gegunde termijn niet van toepassing zou zijn.
Het betoog faalt.
3. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Uitvoeringsregeling Awir) voortvloeit dat de Belastingdienst/Toeslagen een tegemoetkoming tot vijf jaar na het toeslagjaar in het voordeel van de belanghebbende dient te herzien indien is gebleken dat de tegemoetkoming te laag is vastgesteld, faalt dit eveneens. Uit artikel 5a, aanhef en onder d, van de Uitvoeringsregeling Awir vloeit namelijk voort dat een dergelijke herziening niet plaatsvindt indien pas na het onherroepelijk worden van de tegemoetkoming een beroep wordt gedaan op een faciliteit, waarop volgens de wet eerder een beroep had moeten worden gedaan. De in artikel 2c, eerste lid, van het Bht neergelegde mogelijkheid om te verzoeken om afkoopsommen buiten beschouwing te laten is een dergelijke faciliteit waarop uiterlijk tot het in die bepaling voorgeschreven moment een beroep kan worden gedaan.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017
752.