ECLI:NL:RVS:2017:96

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
201602206/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij overtreding Afvalstoffenverordening

In deze zaak gaat het om de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Op 17 december 2015 werd een huisvuilzak aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC) aan de Daguerrestraat 17 te Den Haag. De huisvuilzak bleek van de appellant te zijn, die deze in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 had aangeboden. Het college heeft op 28 december 2015 besloten dat een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van de appellant zou komen. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 29 februari 2016 ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 januari 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De appellant betoogde dat het college ten onrechte had gesteld dat het de vierde overtreding was, terwijl dit volgens hem de eerste overtreding was. Het college erkende dat er sprake was van een kennelijke verschrijving, maar stelde dat de appellant niet benadeeld was, omdat het college de aangetroffen huisvuilzak als eerste overtreding had aangemerkt.

Daarnaast voerde de appellant aan dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het plaatsen van de huisvuilzak naast de ORAC, omdat deze vol was. De Afdeling oordeelde echter dat de appellant, ongeacht de omstandigheden, verplicht was om zijn huisvuil op de juiste wijze aan te bieden. De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid de kosten op de appellant kon verhalen. Uiteindelijk werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201602206/1/A1.
Datum uitspraak: 18 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2015 heeft het college zijn beslissing om op 17 december 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2017, waar [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door M. Eser, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 17 december 2015 ter hoogte van de Daguerrestraat 17 te Den Haag is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: de ORAC). Niet in geschil is dat de huisvuilzak van [appellant] is en dat hij deze in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
2. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
3. [appellant] betoogt dat het primaire besluit van 28 december 2015 op een verkeerde grondslag is gestoeld. Anders dan in dit besluit staat, is er volgens [appellant] op 17 december 2015 voor de eerste keer in plaats van voor de vierde keer een door hem verkeerd ter inzameling aangeboden huisvuilzak aangetroffen. [appellant] betoogt dat het college dit gebrek niet bij het besluit op bezwaar van 29 februari 2016 kon herstellen.
3.1. In het besluit van 28 december 2015 staat dat dit de vierde keer was dat een toezichthouder de naam en/of het adres van [appellant] in een huisvuilzak heeft aangetroffen. Verder staat er in het besluit dat bij de eerste overtreding € 126,00 op de overtreder wordt verhaald en vanaf de derde overtreding € 194,00 en dat op grond daarvan € 126,00 bij [appellant] in rekening wordt gebracht. In het besluit op bezwaar van 29 februari 2016 staat dat in het besluit van 28 december 2015 per abuis is opgenomen dat het de vierde overtreding betreft en dat dit de eerste overtreding had moeten zijn. Het college merkt dit aan als een kennelijke verschrijving.
Aangezien in het primaire besluit staat dat bij een eerste overtreding € 126,00 wordt verhaald en dit bedrag bij [appellant] in rekening is gebracht, is de Afdeling van oordeel dat uit het besluit blijkt dat het college de aangetroffen huisvuilzak als eerste overtreding had aangemerkt en derhalve sprake was van een kennelijke verschrijving waar [appellant] niet door is geschaad. De Afdeling ziet daarom in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het college het primaire besluit bij het besluit op bezwaar had moeten herroepen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat het college er in redelijkheid van had moeten afzien te bepalen dat de kosten voor zijn rekening komen, omdat hem niet kan worden verweten dat hij de huisvuilzak naast de ORAC heeft geplaatst, nu deze ORAC vol was. [appellant] voert aan dat het door de herinrichting van de Beeklaan niet mogelijk was huisvuil aan de Beeklaan ter inzameling aan te bieden, waardoor er meer huishoudens van de ORAC aan de Daguerrestraat gebruik moesten maken. Het college heeft volgens hem ten onrechte nagelaten deze ORAC vaker te legen.
4.1. De gestelde omstandigheid dat de ORAC vol was omdat meer huishoudens van de ORAC gebruikmaakten, ontslaat [appellant] niet van de verplichting om zijn huisvuil op juiste wijze ter inzameling aan te bieden. Dit houdt in dat als een ORAC vol is, ongeacht de reden daarvoor, de huisvuilzak in een andere ORAC gedeponeerd moet worden dan wel weer mee naar huis moet worden genomen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de gemaakte kosten op hem heeft kunnen verhalen.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017
414-811.