201703434/1/R2.
Datum uitspraak: 28 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en andere, beiden wonend te Beers, gemeente Cuijk, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant])
en
de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Beers NB, CPO-2" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door S.C.M. van Cleef, is verschenen.
Overwegingen
1. Het bestemmingsplan maakt nieuwbouw van maximaal 31 woningen mogelijk op de gronden ten zuiden van de Bokkerijershof te Beers. [appellant] woont ten westen van het plangebied aan de [locatie 1]. Zijn perceel grenst aan het plangebied.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte betrekking heeft op gronden waarvan hij stelt eigenaar te zijn. Hij doelt daarbij op gronden in het plangebied met de bestemming "Woongebied" die direct aansluitend ten zuidoosten van zijn perceel zijn gesitueerd, waarop [appellant] een moestuin heeft en waarop zich tevens een groenstrook bevindt. Deze gronden, stelt [appellant], zijn door verjaring zijn eigendom geworden. Volgens [appellant] heeft de raad daarom in redelijkheid geen bestemmingsplan kunnen vaststellen waarin aan de desbetreffende gronden een bestemming ten behoeve van nieuwbouw van woningen is gegeven.
3.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] zo dat een privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1099) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding bestaat wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. Tussen partijen is niet in geschil dat de strook grond waarop het beroep van [appellant] betrekking heeft, volgens het kadaster eigendom van de gemeente Cuijk is. [appellant] heeft aan de raad, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door middel van verjaring eigenaar is geworden van de strook grond, foto’s van de huidige situatie overlegd, alsmede een verklaring van de huidige bewoner van het pand aan de [locatie 2]. De overlegde foto’s zien op het huidige gebruik van de gronden door [appellant]. In voormelde verklaring stelt deze bewoner dat een strook grond ter breedte van ongeveer twee meter tegelijkertijd is doorgetrokken met het verlengde van deze strook achter de tuin van de [locatie 2]. Hij verklaart verder dat een jaar na de geboorte van zijn dochter op [geboortedatum] 1991 een afrastering is geplaatst achter een ligusterhaag die enkele jaren voordat hij in 1990 trouwde door hem is geplant op de huidige lijn en dat gelet op die omstandigheden de verjaringstermijn van 20 jaar van de strook grond aan de achterzijde van zijn de tuinen van de [locatie 2] en [locatie 1] ruimschoots is overschreden.
De Afdeling stelt vast dat de door [appellant] overgelegde foto’s betrekking hebben op de huidige situatie en niet op de periode waarin hij stelt de desbetreffende strook grond in bezit te hebben genomen, zodat hij dat gestelde bezit daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt. De verklaring van de huidige bewoner van het pand aan de [locatie 2] heeft onder meer betrekking op een strook grond van 2 meter aan de achterzijde van de tuin van [appellant]. Daaruit kan niet worden opgemaakt dat die verklaring betrekking heeft op de strook grond waarop het beroep van [appellant] ziet en waaraan in het plan de bestemming "Woongebied" is toegekend. In het licht ook van de omstandigheid dat de strook grond volgens het kadaster eigendom van de gemeente is, heeft de raad zich reeds daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] met de door hem overlegde bewijsmiddelen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door verjaring eigenaar van de desbetreffende strook grond is geworden en dat daarom een evidente privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018
325-865.