201700341/1/A1.
Datum uitspraak: 28 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 november 2016 in zaak nr. 15/742 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2015 heeft het college HKS Scrap Metals B.V. een omgevingsvergunning verleend voor een metaalafvalverwerkingsbedrijf aan De Kalkovens 30 te Zwartsluis.
Bij uitspraak van 29 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Hiertegen heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en HKS hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigden], het college, vertegenwoordigd door mr. ing. E. Bruin, G.H. Groen, E.M. Suselbeek en M. Blankvoort, en HKS, vertegenwoordigd door mr. M. Bos, advocaat te 's-Hertogenbosch, en door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. HKS exploiteert een metaalafvalverwerkingsbedrijf op het perceel De Kalkovens 30 te Zwartsluis. De bedrijfsactiviteiten die in de inrichting plaatsvinden, omvatten de in- en verkoop, op- en overslag en be- en verwerking van metaalafval. Bij die activiteiten wordt onder meer gebruik gemaakt van een shredder- en scheidingsinstallatie en van mobiele kranen. De inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein, aan het kanaal Meppelerdiep. [appellant] woont aan de overzijde van dat kanaal, op ongeveer 170 m van de inrichting. Hij vreest voor geur- en geluidoverlast en meent dat de omgevingsvergunning hem onvoldoende bescherming biedt in zijn woon-en leefomgeving. Hij kan zich daarom niet vinden in de verlening van de omgevingsvergunning.
Geuremissie shredderinstallatie
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de van de shredderinstallatie te verwachten geuremissie niet op juiste wijze heeft beoordeeld. Het college had zich bij de beoordeling van die geuremissie volgens [appellant] niet mogen baseren op het bij de aanvraag behorende geurrapport van PRA Odournet van 20 september 2013. [appellant] wijst er hierbij op dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) in het bij de rechtbank uitgebrachte deskundigenrapport heeft opgemerkt dat het geurrapport van 20 september 2013 niet volledig is, omdat geuremissie als gevolg van het shredderen van zogenoemd voorshreddermateriaal niet is onderzocht. [appellant] voert voorts aan dat het college beperkingen had moeten stellen aan de hoeveelheid vreemd materiaal dat zich tussen het te verwerken metaalafval kan bevinden, omdat dit materiaal tijdens het shredderproces kan verbranden of smelten, hetgeen volgens [appellant] leidt tot geuremissie via de laadklep van de shredderinstallatie.
2.1. De shredderinstallatie moet op grond van de verleende omgevingsvergunning zijn voorzien van een ontstoffingsinstallatie met natwasinstallatie. Lucht uit de shredderinstallatie wordt via de ontstoffingsinstallatie afgezogen en vervolgens via een 20 m hoge schoorsteen geëmitteerd. Ingevolge voorschrift 10.1.1 van de omgevingsvergunning mag de geuremissie uit de schoorsteen vanwege het shredderen niet meer bedragen dan 194.106 odour units per uur. [appellant] heeft niet betwist dat met die norm een toereikend beschermingsniveau tegen onaanvaarde geuremissie vanuit de schoorsteen wordt geboden. Zijn betoog komt er op neer dat niet aannemelijk is dat die norm door HKS kan worden nageleefd en dat geur in de praktijk niet alleen via de schoorsteen, maar ook via de laadklep van de shredderinstallatie wordt geëmitteerd.
2.2. Het geurrapport van PRA Odournet van 20 september 2013 is gebaseerd op emissiemetingen die zijn verricht tijdens het shredderen van motorblokken. In dit rapport is ervan uitgegaan dat, omdat motorblokken veel restolie bevatten, in die situatie de meeste geuremissie plaatsvindt. Er is niet gemeten wat de geuremissie is bij het shredderen van zogenoemd voorshreddermateriaal (gruis en raffineer). In het bij de rechtbank uitgebrachte deskundigenrapport heeft de StAB opgemerkt dat zich tussen dit voorshreddermateriaal olie, vetten, hout, plastic en overige kunststoffen bevinden en dat daardoor bij het shredderen van dit materiaal geuremissie zal optreden. Volgens het deskundigenbericht betreft dit wellicht het worstcasescenario. Omdat hierop in het rapport van 20 september 2013 niet is ingegaan, is dit rapport volgens de StAB onvolledig en is op basis daarvan niet met zekerheid te zeggen of HKS kan voldoen aan de geurnorm.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college er niet, zonder in zoverre voorafgaand aan de vergunningverlening aanvullend onderzoek te (laten) doen, van heeft kunnen uitgaan dat de situatie dat in de shredderinstallatie een uur lang motorblokken worden verwerkt, maatgevend is wat betreft geur. Nu blijkens het rapport van 20 september 2013 in die situatie aan voorschrift 10.1.1 kan worden voldaan, mag daaruit in redelijkheid worden afgeleid dat dit ook geldt bij verwerking van andere materialen, waaronder voorshreddermaterialen, in deze shredderinstallatie. Hetgeen in het deskundigenbericht van de StAB hierover, zonder nadere onderbouwing, is opgemerkt, staat aan deze conclusie niet in de weg. Het college heeft bovendien in redelijkheid kunnen kiezen voor het opnemen, in vergunningvoorschrift 10.1.2, van een verplichting tot een controleonderzoek achteraf. Verder is het een kwestie van handhaving als in de praktijk niet aan voorschrift 10.1.1 wordt voldaan.
2.3. Het college en HKS hebben ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat de constante afzuiging van lucht uit de shredderinstallatie leidt tot een zodanige onderdruk in die installatie, dat geen geuremissie via de laadklep plaatsvindt. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze toelichting. Reeds gelet hierop kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat het college ter beperking van geuremissie via de laadklep beperkingen had moeten stellen aan de hoeveelheid vreemd materiaal dat zich tussen het te verwerken metaalafval bevindt.
2.4. Voor zover [appellant], naast geuremissie, vreest voor gevaarlijke situaties als gevolg van het verbranden of smelten van vreemd materiaal tijdens het shredderproces, overweegt de Afdeling dat de shredderinstallatie is uitgerust met een blusinstallatie. Het betoog van [appellant] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college in zoverre aanvullende maatregelen had moeten voorschrijven.
2.5. De betogen falen.
Geluid
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door de inrichting veroorzaakte geluidniveaus in het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport van WNP raadgevende ingenieurs van 5 september 2014 zijn onderschat. Volgens [appellant] is hierdoor niet aannemelijk gemaakt dat de bij het besluit van 13 februari 2015 in de vergunningvoorschriften gestelde geluidgrenswaarden door HKS kunnen worden nageleefd. [appellant] verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar door hem overgelegde rapporten van Avenue Adviseurs en het Noordelijk Akoestisch Adviesburo.
3.1. De StAB heeft in het bij de rechtbank uitgebrachte deskundigenbericht het akoestisch rapport van 5 september 2014 beoordeeld. De StAB heeft in het kader van die beoordeling enkel een kritische opmerking gemaakt met betrekking tot de door WNP gehanteerde bron- en storthoogte van de kranen. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank hierover overwogen dat WNP met een nadere berekening aannemelijk heeft gemaakt dat, ook als een hogere bron- en storthoogte wordt gehanteerd, geen sprake is van overschrijding van de geluidgrenswaarden. Volgens de rechtbank is dan ook voldoende vast komen te staan dat HKS aan de geluidgrenswaarden kan voldoen.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant], met verwijzing naar de rapporten van Avenue Adviseurs en het Noordelijk Akoestisch Adviesburo, naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen. Anders dan waarvan [appellant] blijkens zijn betoog uitgaat, is het niet zo dat, om de gestelde geluidgrenswaarden naleefbaar te kunnen achten, vast moet staan dat zich onder geen enkele omstandigheid een overschrijding van die grenswaarden kan voordoen. Voor het oordeel dat de gestelde geluidgrenswaarden naleefbaar zijn, is voldoende dat aannemelijk is dat het voor HKS mogelijk is om met de door haar aangevraagde bedrijfsvoering aan die grenswaarden te voldoen. Op grond van het akoestisch rapport van WNP raadgevende ingenieurs van 5 september 2014, dat mede gelet op het deskundigenbericht van de StAB zorgvuldig en representatief kan worden geacht, heeft het college aannemelijk kunnen achten dat dit voor HKS mogelijk is. Dat HKS er in zoverre onder meer voor zal moeten zorgen dat belangrijke geluidbronnen, zoals de mobiele kranen, op juiste wijze worden gepositioneerd ten opzichte van de woning van [appellant] en dat afschermende voorzieningen waarmee in het rapport van 5 september 2014 rekening is gehouden daadwerkelijk aanwezig zijn, betreft niet de naleefbaarheid van de gestelde geluidgrenswaarden, maar de daadwerkelijke naleving daarvan. Als HKS de grenswaarden in de praktijk niet naleeft, kan daartegen door het college handhavend worden opgetreden.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Aangezien het hoger beroep ongegrond is, bestaat reeds daarom geen aanleiding voor een veroordeling van het college in de door [appellant] gemaakte proceskosten, waaronder kosten voor deskundigen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter,
en mr. J. Kramer en mr. F.D. van Heijningen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018
462.