ECLI:NL:RVS:2018:1058

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
201702823/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2017. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van de raad voor rechtsbijstand van 5 juli 2013 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De raad had eerder op 19 februari 2013 de aanvraag van [appellant] om extra uren rechtsbijstand afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende een schadevergoeding toe van € 500,00.

In hoger beroep heeft [appellant] verschillende gronden aangevoerd. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet had aangetoond dat zijn zaak uiterst bewerkelijk was. Hij stelde dat er sprake was van discriminatie van zijn Servische advocaat, omdat zijn eerdere Nederlandse advocaat veel extra uren had gekregen, terwijl de huidige zaak complexer was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze gronden niet overtuigend geacht en het oordeel van de rechtbank bevestigd.

Daarnaast klaagde [appellant] over de hoogte van de schadevergoeding, die hij te laag vond. De rechtbank had gemotiveerd waarom zij uitging van een overschrijding van de redelijke termijn met vier maanden, maar de Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was om de schadevergoeding te verhogen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201702823/1/A2.
Datum uitspraak: 28 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Amsterdam (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2017 in zaak nr. 15/2322 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om toekenning van extra uren afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juli 2013 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven en de Staat veroordeeld tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2018, waar [appellant A] en [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. De behandeling ter zitting is voortgezet op 22 maart 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
1.    De raad heeft [appellant] een toevoeging verleend voor rechtsbijstand door mr. V. Biljic, advocaat te Servië, in een procedure bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM). [appellant] heeft op 10 mei 2011 extra uren aangevraagd, welke aanvraag is afgewezen. Dit besluit heeft tot in hoger beroep stand gehouden. Op 24 december 2012 heeft hij opnieuw om extra uren verzocht. De raad heeft deze aanvraag afgewezen, omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat sprake is van een zodanig feitelijk of juridisch complexe zaak dat extra uren moeten worden toegekend. De raad heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd en de daartegen naar voren gebrachte beroepsgronden hebben niet tot vernietiging geleid. De rechtbank heeft het beroep niettemin gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd, omdat de redelijke termijn is overschreden. [appellant] kan zich met dit oordeel niet verenigen en heeft hiertegen verschillende gronden naar voren gebracht.
1.1.    [appellant] klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij er niet in is geslaagd te onderbouwen dat sprake is van een uiterst bewerkelijke zaak. Hij betoogt daartoe dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van discriminatie van zijn Servische advocaat, nu zijn eerdere Nederlandse advocaat vele extra uren uitbetaald heeft gekregen terwijl deze op enig moment opzettelijk niks aan zijn zaak heeft gedaan. Dit terwijl de zaak waarvoor thans om extra uren is verzocht ook nog veel ingewikkelder is.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op deze door [appellant] ook in beroep al naar voren gebrachte gronden ingegaan. De Afdeling ziet geen aanleiding om over deze gronden anders te oordelen dan de rechtbank. Het betoog faalt daarom.
1.2.    [appellant] klaagt voorts dat de rechtbank hem een te laag bedrag aan schadevergoeding heeft toegekend naar aanleiding van de overschrijding van de redelijke termijn. Hij betoogt daartoe dat, zelfs als Nederland als een derdewereldland zou moeten worden aangemerkt, sprake is van een veel te laag en daardoor vernederend bedrag, gelet op de veel te lange duur van de procedure.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgebreid gemotiveerd waarom zij uitgaat van een overschrijding van de redelijke termijn met vier maanden. In de enkele stelling van [appellant] dat de rechtbank een te laag bedrag aan schadevergoeding heeft toegekend, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank van een overschrijding voor een langere periode en daarmee van een hogere schadevergoeding behoorde uit te gaan.
Het betoog faalt daarom.
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018
480.