201800500/2/R6.
Datum uitspraak: 6 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beide gevestigd te Alphen aan den Rijn,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker], Steevast Beheermaatschappij B.V. en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 maart 2018, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. ing. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van der Velden, advocaat te Breda, mr. E.D. Poot en M. Magnin, zijn verschenen. Verder is Steevast Beheermaatschappij B.V., vertegenwoordigd door mr. drs. D.O.C. Steketee, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het bedrijventerrein Rijnhaven Oost te Alphen aan den Rijn. Met het plan is beoogd het gebied te transformeren naar een gemengd woon-werkgebied.
3. [verzoeker] heeft een diervoederbedrijf dat is gevestigd op de percelen [locaties] te Alphen aan den Rijn. [verzoeker] stelt dat het plan niet alleen leidt tot een belemmering voor haar huidige bedrijfsvoering, maar tevens tot een belemmering voor de voorgenomen uitbreiding ervan.
Volgens [verzoeker] kan niet worden voldaan aan de voor haar in het plan opgenomen geluidsemissienormen. Tevens maakt het plan volgens [verzoeker] nieuwe milieugevoelige bestemmingen mogelijk, terwijl in het plan niet is geborgd dat daarmee niet een situatie kan ontstaan die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. [verzoeker] wijst er in dat kader op dat het plan nieuwe woningen op zodanig korte afstand van haar bedrijf toestaat dat voor deze woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, in het bijzonder wat betreft mogelijke geur- en geluidhinder.
4. Bij brief van 8 maart 2018 heeft [verzoeker] bericht dat de raad erkent dat bij bepaling van de in artikel 5, lid 5.1, van de planregels, opgenomen voor [verzoeker] geldende geluidsemissienormen fouten zijn gemaakt. Verder heeft [verzoeker] te kennen gegeven dat zij haar verzoek om een voorlopige voorziening wijzigt, in die zin dat wat haar betreft alleen dat deel van het plan wordt geschorst dat ziet op een zone van ongeveer 200 m rond haar bedrijfslocatie. Zij wil voorkomen dat in de directe nabijheid van haar bedrijfslocatie nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen, kunnen worden gerealiseerd, vooruitlopend op een oordeel van de Afdeling over haar beroep. Op deze manier wordt volgens [verzoeker] eveneens tegemoet gekomen aan derde-belanghebbende Steevast Beheermaatschappij B.V., omdat de woningbouwlocatie, waarop het door Steevast Beheermaatschappij B.V. ingediende bouwplan ‘De Harmonie’ betrekking heeft, buiten de door [verzoeker] genoemde zone en de reikwijdte van de gevraagde schorsing van het plan ligt. Een en ander vormt de uitkomst van een overleg tussen [verzoeker] en het gemeentebestuur.
Bij brief van 8 maart 2018 heeft de raad laten weten dat hij kan instemmen met toewijzing van het door [verzoeker] bij brief van 8 maart 2018 gedane verzoek. De raad heeft ter zitting bevestigd dat bij de bepaling van de voor [verzoeker] geldende geluidsemissienormen fouten zijn gemaakt.
5. Aldus moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
6. Ter zitting hebben partijen aangegeven zich te kunnen verenigen met het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 23 november 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost", voor zover het betreft de in de tabellen van artikel 5, lid 5.1, onder d, van de planregels ten behoeve van [verzoeker] Mengvoeders opgenomen geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau;
II. treft de voorlopige voorziening dat:
a. aan artikel 5, lid 5.1, onder d, van de regels van het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost" de volgende zin wordt toegevoegd:
"Het onder a en b bepaalde geldt niet voor [verzoeker], gevestigd op het adres [locaties] te Alphen aan den Rijn.";
b. de volgende regel aan het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost" wordt toegevoegd:
"Artikel 4, lid 4.1.6
Binnen een afstand van 200 m van de percelen van [verzoeker] Mengvoeders, gevestigd op het adres [locaties] te Alphen aan den Rijn, zijn in uitzondering op artikel 4, lid 4.1.1, geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan. Evenmin zijn binnen die afstand nieuwe geurgevoelige objecten omgevingstype 1 en 2 toegestaan.";
III. veroordeelt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Lap
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2018
288-817.