ECLI:NL:RVS:2018:1169

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
201802145/1/V2 en 201802145/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 april 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 24 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris werd afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 14 februari 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde de afwijzing, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.H.M. Geraedts, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij in zijn land van herkomst, Guinee-Bissau, vreest voor zijn schoonmoeder en voor de Foula Kounda-mensen. De staatssecretaris heeft de problemen met de Foula Kounda niet geloofwaardig geacht, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris dit oordeel onvoldoende had gemotiveerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep kennelijk gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 501,00.

Uitspraak

201802145/1/V2 en 201802145/2/V2.
Datum uitspraak: 9 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 14 februari 2018 in zaak nr. NL17.8286 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.H.M. Geraedts, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in zijn land van herkomst, Guinee-Bissau, na een incident met het vee dat hij hoedde heeft te vrezen voor zijn schoonmoeder en voor Foula Kounda-mensen. De staatssecretaris heeft de gestelde problemen met de Foula Kounda niet geloofwaardig bevonden. Voor de wel geloofwaardig bevonden problemen met zijn schoonmoeder kan de vreemdeling zich tot de autoriteiten van Guinee-Bissau wenden, aldus de staatssecretaris.
1.1.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de problemen met de Foula Kounda ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Zij heeft vervolgens echter overwogen dat de staatssecretaris zich ter zitting in beroep terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling zich ook voor bescherming tegen de Foula Kounda tot de Guinee-Bissause autoriteiten kan wenden.
2.    In zijn enige grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank haar onder 1.1. vermelde oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd, door in navolging van de staatssecretaris te verwijzen naar paragraaf 3.2. van het algemeen ambtsbericht Guinee van juni 2014. Dit ambtsbericht noch de specifiek genoemde paragraaf heeft betrekking op Guinee-Bissau, maar alleen op het buurland Guinee.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van wat hiervoor is overwogen.
4.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 14 februari 2018 in zaak nr. NL17.8286;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Prins
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018
837.