201802145/1/V2 en 201802145/2/V2.
Datum uitspraak: 9 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 14 februari 2018 in zaak nr. NL17.8286 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.H.M. Geraedts, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in zijn land van herkomst, Guinee-Bissau, na een incident met het vee dat hij hoedde heeft te vrezen voor zijn schoonmoeder en voor Foula Kounda-mensen. De staatssecretaris heeft de gestelde problemen met de Foula Kounda niet geloofwaardig bevonden. Voor de wel geloofwaardig bevonden problemen met zijn schoonmoeder kan de vreemdeling zich tot de autoriteiten van Guinee-Bissau wenden, aldus de staatssecretaris.
1.1. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de problemen met de Foula Kounda ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Zij heeft vervolgens echter overwogen dat de staatssecretaris zich ter zitting in beroep terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling zich ook voor bescherming tegen de Foula Kounda tot de Guinee-Bissause autoriteiten kan wenden.
2. In zijn enige grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank haar onder 1.1. vermelde oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd, door in navolging van de staatssecretaris te verwijzen naar paragraaf 3.2. van het algemeen ambtsbericht Guinee van juni 2014. Dit ambtsbericht noch de specifiek genoemde paragraaf heeft betrekking op Guinee-Bissau, maar alleen op het buurland Guinee.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van wat hiervoor is overwogen.
4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 14 februari 2018 in zaak nr. NL17.8286;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Van Eck w.g. Prins
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018
837.