ECLI:NL:RVS:2018:1170

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
201702113/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning op medische gronden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 februari 2017. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van een vreemdeling die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris had deze aanvraag afgewezen en geweigerd om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De vreemdeling had in beroep aangevoerd dat zijn uitzetting opgeschort moest worden vanwege medische klachten, maar de staatssecretaris had geen advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) omdat de vreemdeling niet de gevraagde medische gegevens had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd waarom hij het BMA niet om advies had gevraagd, aangezien er wel complete informatie van de behandelend neuroloog was ontvangen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat het beleid vereist dat alle medische informatie van alle behandelaars moet worden overgelegd voordat het BMA om advies kan worden gevraagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht het BMA niet om advies had gevraagd en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201702113/1/V1.
Datum uitspraak: 9 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 februari 2017 in zaak nr. 16/22545 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd ambtshalve te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Bij besluit van 5 september 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    De vreemdeling heeft gevraagd zijn uitzetting op te schorten omdat hij medische klachten heeft. In geschil is of de staatssecretaris er terecht van heeft afgezien advies te vragen aan het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) omdat de vreemdeling niet de gevraagde medische gegevens van zijn behandelend oogarts (hierna: de oogarts) heeft overgelegd.
Grief
3.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij het BMA, ondanks de incomplete informatie van de oogarts, niet om advies heeft gevraagd, nu hij ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat de door de vreemdeling overgelegde informatie van zijn behandelend neuroloog (hierna: de neuroloog) wel compleet is. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het ter zitting ingenomen standpunt van de staatssecretaris dat het BMA niet om advies wordt gevraagd indien een vreemdeling meer medische behandelingen ondergaat en niet van alle behandelaars volledige informatie is ontvangen, geen steun vindt in het toepasselijke beleid. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de staatssecretaris ter zitting niet heeft weersproken dat de neurologische klachten van de vreemdeling los staan van zijn oogklachten.
3.1.    De enige grief van de staatssecretaris is gericht tegen de onder 3 weergegeven overwegingen. De staatssecretaris voert aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, uit het toepasselijke beleid wel degelijk volgt dat indien een vreemdeling meer behandelaars heeft, de benodigde medische informatie van al deze behandelaars moet worden overgelegd, voordat hij het BMA verzoekt om advies uit te brengen.
Beoordeling
4.    Niet in geschil is dat de vreemdeling onder behandeling staat van de neuroloog en de oogarts en dat de staatssecretaris de in de BMA-nota van 26 april 2016 gevraagde relevante medische gegevens van de oogarts, nadat hij bij brieven van 26 april 2016 en 25 mei 2016 heeft laten weten dat de aanvraag niet compleet is, niet heeft gekregen.
De staatssecretaris betoogt terecht dat uit het toepasselijke beleid, zoals dat is neergelegd in de paragrafen A3/7 en A3/7.1 van de Vc 2000, zoals ten tijde van belang luidend, volgt dat bij de schriftelijke kennisgeving de in paragraaf A3/7.1, onder 1, 2 en 3, genoemde bewijsmiddelen van alle behandelaars bij wie een vreemdeling onder behandeling is, moeten worden overgelegd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in paragraaf A3/7.1 bij de onder 1, 2 en 3 - zie Ad 3 - genoemde bewijsmiddelen de term 'behandelaar(s)' is gebruikt. Dat dit ziet op alle behandelaars waarbij de vreemdeling op dat moment onder behandeling is, past voorts in de in paragraaf A3/7, onder 2a en 2b, beschreven door het BMA te beoordelen situaties waarin de uitzetting krachtens artikel 64 van de Vw 2000 achterwege blijft, waarbij immers de behandeling van de medische klachten die de vreemdeling op dat moment ondergaat het uitgangspunt is. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris aldus het BMA terecht niet om advies heeft gevraagd.
De grief slaagt.
Conclusie hoger beroep
5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 5 september 2016 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Beroep
6.    De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord.
6.1.    Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het besluit van 8 augustus 2016 en hetgeen de vreemdeling daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van hetgeen onder 4 is overwogen, is aan deze maatstaf voldaan.
De beroepsgrond faalt.
7.    De vreemdeling heeft voorts in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem overgelegde informatie van de oogarts onvolledig is, nu alle vragen op de Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling van 4 juli 2016 door de oogarts zijn beantwoord.
7.1.    Niet in geschil is dat de vreemdeling de in paragraaf A3/7.1, onder 1 en 2, van de Vc 2000 genoemde bewijsmiddelen van de oogarts heeft overgelegd. Dat op voormelde Bijlage door de oogarts ook de aard van de klachten van de vreemdeling is vermeld, doet er echter niet aan af dat volgens paragraaf A3/7.1, onder 3, in ieder geval ook de daar genoemde relevante medische gegevens moeten worden overgelegd. In dit beleid is bij Ad 3 vermeld dat hiervoor gebruik dient te worden gemaakt van de in de Bijlage Toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden opgenomen Brief Uitleg medisch specialist. De vreemdeling heeft dit bewijsmiddel niet overgelegd, zodat de staatssecretaris zich terecht op voormeld standpunt heeft gesteld.
De beroepsgrond faalt.
8.    Het beroep is ongegrond.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 februari 2017 in zaak nr. 16/22545;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. De Vink
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018
154. BIJLAGE
Vreemdelingencirculaire 2000
A3/7 Geen uitzetting om gezondheidsredenen
De uitzetting blijft op grond van artikel 64 Vw achterwege als BMA aangeeft dat sprake is van een van de volgende situaties:
[…]
2.    a. de stopzetting van de medische behandeling doet een medische noodsituatie ontstaan; en
b. de medische behandeling van de medische klachten kan niet plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken.
[…]
A3/7.1 Schriftelijke kennisgeving
[…]
De IND stelt de schriftelijke kennisgeving en bijlagen beschikbaar:
•    via de website www.ind.nl; en
•    bij de IND-loketten.
Bewijsmiddelen
De vreemdeling legt bij de schriftelijke kennisgeving […] in ieder geval de volgende bewijsmiddelen over:
1.    een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, […] met vermelding van behandelaar(s) bij wie de vreemdeling momenteel onder behandeling staat;
2.    een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s)[…];
3.    relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerde informatie over:
•    de actuele klachten en diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;
•    de medische voorgeschiedenis;
•    de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;
•    de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);
•    het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.
[…]
Ad. 3.
De relevante medische gegevens moeten aan alle volgende voorwaarden voldoen:
•    afkomstig zijn van de behandelaar(s) van de vreemdeling;
•    een antwoord bevatten op alle vragen die het [BMA] heeft gesteld in haar brief aan de behandelaar(s). Deze brief maakt onderdeel uit van de bijlage ‘toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’;
•    geen antwoorden bevatten op andere vragen dan die gesteld door het BMA.
[…]
A3/7.1.2 Raadplegen BMA
[…] De IND verzoekt het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.1 Vc overlegt en deze, nadat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, niet heeft aangevuld.
[…]
B1/3.4.1.2 Vereisten voor de indiening van de aanvraag
[…]
Schriftelijke kennisgeving
Op grond van artikel 3.99a Vb moet een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in hetzelfde artikel voorafgegaan worden door een schriftelijke kennisgeving.
[…]
In artikel 3.102b Vb is aangegeven in welke gevallen de vreemdeling bij de schriftelijke kennisgeving in ieder geval de voor de beslissing relevante medische gegevens (zie paragraaf A3/7.1 Vc en overige bewijsmiddelen moet overleggen.
[…]