ECLI:NL:RVS:2018:1181

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
201704994/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E. Helder
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vaststelling bestemmingsplan voor woningbouw in Wenum Wiesel

Op 11 april 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een appellant, wonend te Apeldoorn, beroep had ingesteld tegen de weigering van de raad van de gemeente Apeldoorn om een ontwerpbestemmingsplan vast te stellen. Dit ontwerpbestemmingsplan had betrekking op de realisatie van een woning op een perceel gelegen aan de [locatie] in Wenum Wiesel. De raad had op 20 april 2017 besloten het ontwerpbestemmingsplan niet vast te stellen, omdat de bouw van een woning zou leiden tot een aantasting van landschappelijke waarden en zichtlijnen. De appellant was van mening dat de raad onvoldoende had onderbouwd dat de woning ruimtelijk niet aanvaardbaar was.

Tijdens de zitting op 13 februari 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door mr. A.A. Robbers, en de raad werd vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer en M.G.J. Beimer. De Afdeling overwoog dat de raad beleidsruimte heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de belangenafweging niet door de Afdeling zelf wordt gemaakt, maar wordt beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden.

De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van de woning zou leiden tot een aantasting van de landschappelijke waarden en dat het initiatief niet ruimtelijk goed inpasbaar was. De Afdeling verwierp ook de argumenten van de appellant over het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, en oordeelde dat de raad niet verplicht was om de appellant de gelegenheid te geven om te reageren op het besluit om het voorstel van het college niet te volgen. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en werd de weigering van de raad om het bestemmingsplan vast te stellen bevestigd.

Uitspraak

201704994/1/R1.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Apeldoorn,
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2017 heeft de raad geweigerd het ontwerpbestemmingsplan waarin de realisatie van een woning wordt mogelijk gemaakt op het perceel gelegen aan de [locatie] - te Wenum Wiesel vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] en de Dorpsraad Wenum Wiesel hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A. Robbers, rechtsbijstandverlener te Ugchelen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Arnhem, en M.G.J. Beimer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Dorpsraad Wenum Wiesel, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord en is verder [belanghebbende B] verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het ontwerpbestemmingsplan ziet op het in het buitengebied gelegen perceel aan de [locatie] - te Wenum Wiesel, dat - zoals ter zitting is gebleken - al jaren als weiland in gebruik is. Het perceel behoort toe aan [appellant]. In het geldende bestemmingsplan "Wenum Wiesel buitengebied" - dat door de raad is vastgesteld op 3 oktober 2013 - is aan dit perceel de bestemming "Agrarisch" toegekend zonder de aanduiding "bouwvlak". Dit bestemmingsplan staat op dit perceel geen woning toe. [appellant] heeft indertijd voorafgaand aan dat bestemmingsplan verzocht om woningbouw mogelijk te maken op dit perceel. Uit de Nota van Zienswijzen behorend bij het bestemmingsplan "Wenum Wiesel Buitengebied" komt naar voren dat aan kleinschalige woningbouwinitiatieven in het buitengebied en de dorpen medewerking kan worden verleend, indien het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is, bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en de realisatie binnen afzienbare tijd aannemelijk is. In de Nota van Zienswijzen is gesteld dat, zonder garanties te kunnen bieden, het verzoek daar in principe onder lijkt te kunnen vallen, maar dat het verzoek niet kan worden meegenomen in dat bestemmingsplan omdat op dat moment niet alle van belang zijnde informatie beschikbaar was. In overleg met de indiener worden de vervolgstappen bepaald, zo vermeldt de Nota van Zienswijzen.
Vervolgens heeft [appellant] ruimtelijke onderzoeken laten verrichten en uiteindelijk heeft hij de onderhavige aanvraag ingediend, die ertoe strekt dat een vrijstaande woning planologisch wordt toegestaan op het westelijke deel van het perceel. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) heeft een ontwerpplan aan de raad voorgelegd, waarin een woning op de westelijke helft van dit perceel is opgenomen. Vervolgens heeft de raad geweigerd het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen, aan welk besluit de raad ten grondslag heeft gelegd dat het toestaan van een woning op dat perceel leidt tot een aantasting van landschappelijke waarden en van zichtlijnen.
[appellant] kan zich niet verenigen met de afwijzing van het ontwerpplan en voert met name aan dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat een woning hier ruimtelijk niet aanvaardbaar is.
Toetsingskader
2.    Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.
Ontbreken gelegenheid om te reageren
3.    [appellant] voert aan dat hij tot aan het moment van het besluit uitging van het voor hem als initiatiefnemer positieve voorstel van het college. Nu het besluit inhoudt dat het voorstel van het college niet wordt gevolgd, stelt [appellant] dat hij voorafgaand aan het besluit gelegenheid had moeten krijgen om inhoudelijk te reageren.
3.1.    De Afdeling overweegt dat in de Wet ruimtelijke ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de raad, indien hij in afwijking van het voorstel van het college weigert een plan vast te stellen, verplicht is om de initiatiefnemer in de gelegenheid te stellen om te reageren alvorens een besluit te nemen.
Het betoog faalt.
Rechtszekerheid
4.    [appellant] voert verder aan dat hij bij brief van 27 november 2013 te horen heeft gekregen dat zijn aanvraag in principe voor inwilliging in aanmerking komt, waarna hij kosten heeft gemaakt om ruimtelijke onderzoeken uit te laten voeren. Het is volgens [appellant] niet redelijk dat de raad alsnog negatief op zijn aanvraag heeft beslist, ook gezien hetgeen in de Nota van Zienswijzen bij het bestemmingsplan "Wenum Wiesel en Buitengebied" is gesteld. De afwijzing is volgens hem in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Hierbij voert [appellant] ook aan dat de raad bij de besluitvorming enkel heeft gesteld dat woningbouw zichtlijnen zou aantasten. Pas enkele weken na het raadsbesluit zijn de andere argumenten voor de afwijzing van de aanvraag op schrift gesteld.
4.1.    De Afdeling stelt vast dat de door [appellant] genoemde brief van 27 november 2013 niet afkomstig is van de raad. Het betreft een brief van een gemeentelijk ambtenaar waarin naar voren komt dat met het woningbouwplan in principe sprake kan zijn van een ruimtelijke ontwikkeling die op een goede wijze in de omgeving kan worden ingepast.
Voor zover [appellant] betoogt dat door de aangehaalde brief het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een woning zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Voor zover [appellant] betoogt dat door de beantwoording van zijn zienswijze bij het bestemmingsplan "Wenum Wiesel Buitengebied" door de raad het vertrouwen is gewekt dat de verlangde woningbouw planologisch mogelijk zou worden gemaakt overweegt de Afdeling als volgt. De definitieve beslissing over de vaststelling van het bestemmingsplan is afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen, waaronder de belangen van derden, en kan anders uitvallen dan aanvankelijk is ingeschat, zodat in zoverre van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel geen sprake is.
Ook de omstandigheid dat [appellant] kosten heeft gemaakt voor het verrichten van ruimtelijke onderzoeken leidt er niet toe dat de raad was gehouden het bestemmingsplan vast te stellen. Verder stelt de Afdeling vast dat in het raadsbesluit van 20 april 2017 meerdere argumenten naar voren komen die dienen ter motivering van de weigering tot vaststelling van het plan. Hierbij is de raad niet enkel ingegaan op zichtlijnen, maar ook op bijvoorbeeld de ligging van het betrokken perceel in een overgangszone tussen enerzijds de westelijk gelegen bebouwingsconcentratie van Wenum en anderzijds het landelijk gebied. Voor de stelling van [appellant] dat een of meerdere argumenten voor de afwijzing achteraf op schrift zijn gesteld, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten.
Het betoog faalt.
Toekomstig beleid
5.    [appellant] voert aan dat de afwijzing is gebaseerd op nog niet vastgelegd toekomstig beleid. De afwijzing is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Wenum Wiesel en Buitengebied".
5.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad het ontwerpplan heeft getoetst aan het reeds ten tijde van het bestemmingsplan "Wenum Wiesel en Buitengebied" gehanteerde uitgangspunt dat aan kleinschalige bouwinitiatieven in het buitengebied medewerking kan worden verleend indien het initiatief ruimtelijk goed inpasbaar is, bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en de realisatie binnen afzienbare tijd aannemelijk is.
De Afdeling volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat de raad de aanvraag heeft getoetst aan toekomstig beleid.
Het betoog faalt.
Aantasting landschappelijke waarden
6.    [appellant] voert ook aan dat hij ervan mocht uitgaan dat, nu met de woning een bestaande leemte in de lintbebouwing van Wenum Wiesel wordt ingevuld, deze woning ruimtelijk gezien goed inpasbaar is. In dat kader voert hij aan dat het standpunt van de raad dat sprake is van een aantasting van ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden en zichtlijnen onvoldoende is onderbouwd.
6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het woningbouwplan van [appellant] niet voldoet aan de eerdergenoemde voorwaarden dat er sprake dient te zijn van een ruimtelijk goed inpasbaar initiatief en dat het initiatief bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat ter hoogte van het perceel van [appellant] feitelijk sprake is van een overgangszone tussen enerzijds de westelijk gelegen bebouwingsconcentratie van Wenum en anderzijds het landelijk gebied met een meer open karakter, die als waardevol en als uiting van ruimtelijke kwaliteit kan worden gezien. De raad wenst terughoudend om te gaan met het bebouwen van de open ruimten binnen Wenum Wiesel en meer specifiek op deze locatie waarbij sprake is van een overgangszone met een afnemende bebouwingsdichtheid richting het landelijk gebied. De raad heeft erop gewezen dat, gezien de ligging van het perceel in de "knik" van de Fluitersweg, personen die komen vanaf de Oude Zwolseweg ter plaatse voor het eerst het zicht op het buitengebied in noordelijke en zuidelijke richting ervaren. Wanneer op dit perceel een woning zou worden gebouwd, draagt dit bij aan het verlies aan open ruimte en zal dit afbreuk doen aan de ruimtelijke belevingswaarde, omdat de zichtlijn vanaf de Fluitersweg naar het open landschap wordt aangetast. Verder zal bebouwing op het perceel leiden tot een afnemend zicht vanaf de Fluitersweg op de ten westen van het perceel gelegen beplanting, welk zicht volgens de raad ook als landschappelijke kwaliteit kan worden gezien. Gelet op de aantasting van de landschappelijke waarden en zichtlijnen heeft de raad aanleiding gezien op het perceel van [appellant] geen woning toe te staan. Hierbij heeft de raad ook in ogenschouw genomen dat er niet is gebleken van een dwingende reden of een anderszins groot individueel belang dat is gediend met de vaststelling van het plan.
6.2.    De Afdeling stelt vast dat door de door [appellant] beoogde ligging van een woning in de westelijke helft van het perceel een zekere aantasting van zichtlijnen aan de orde is. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat realisatie van een woning op het in de overgangszone gesitueerde perceel een verlies aan open ruimte en daarmee een aantasting van landschappelijke waarden met zich brengt. In het verlengde hiervan heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woningbouwinitiatief ruimtelijk niet goed inpasbaar is en niet bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit, zodat in dit opzicht niet wordt voldaan aan de eerdergenoemde voorwaarden voor medewerking aan kleinschalige bouwinitiatieven in het buitengebied. Deze weigeringsgrond is naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd, waardoor dit standpunt van de raad de afwijzing van de aanvraag reeds kan dragen. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd tegen de andere argumenten van de raad waarop de afwijzing van de aanvraag steunt, geen bespreking meer.
Het betoog faalt.
Gelijkheidsbeginsel
7.    [appellant] heeft erop gewezen dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door op zijn perceel geen woning toe te staan, terwijl er percelen aan de Oude Zwolseweg zijn waar verzoeken om woningbouw wel zijn ingewilligd.
7.1.    Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met percelen aan de Oude Zwolseweg, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de Oude Zwolseweg gelegen is binnen de bebouwingsconcentratie van Wenum. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte om die reden op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, waarbij sprake is van een locatie die in een overgangszone is gelegen.
Het betoog faalt.
Conclusie
8.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Helder    w.g. Van Loo
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
418.