ECLI:NL:RVS:2018:1191

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
201702367/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder bestuursdwang voor het houden van honden op perceel in Roosendaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal had op 8 februari 2016 een last onder bestuursdwang opgelegd aan [appellante] met betrekking tot het houden van honden op haar perceel in Roosendaal. Tijdens een controle op 5 november 2015 werd vastgesteld dat er 22 honden aanwezig waren, wat volgens het college in strijd was met het bestemmingsplan. Het college oordeelde dat er sprake was van bedrijfsmatig houden van dieren, wat niet is toegestaan. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een daaropvolgend beroep bij de rechtbank, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 maart 2018 behandeld. [appellante] betwistte de deugdelijkheid van de controle en voerde aan dat niet alle honden haar eigendom waren. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank had miskend dat één hond, Catootje, niet van [appellante] was, en dat er een dubbele telling had plaatsgevonden van een andere hond, Elvis, die ook bekend stond als Yam Satya. Hierdoor was het aantal honden dat aan [appellante] kon worden toegerekend lager dan 20, wat het maximum aantal is volgens het bestemmingsplan.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 13 juni 2016. De Raad herstelde de situatie door het besluit van 8 februari 2016 te herroepen en bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201702367/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Roosendaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 februari 2017 in zaak nr. 16/4656 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2016 heeft het college een last onder bestuursdwang opgelegd met betrekking tot het houden van honden op het perceel [locatie] te Roosendaal.
Bij besluit van 13 juni 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H. Weinans, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door J. Buscop, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Tijdens een controle op 5 november 2015 hebben twee gemeentelijke inspecteurs geconstateerd dat in het pand [locatie] te Roosendaal 22 volwassen honden aanwezig waren. Het college heeft overwogen dat, nu meer dan 20 honden worden gehouden, sprake is van het bedrijfsmatig houden van dieren, hetgeen in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan "Borchwerf I". Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 8 februari 2016 heeft het college [appellante] gelast de overtreding van het bestemmingsplan te beëindigen en beëindigd te houden door onder meer het aantal honden terug te brengen tot maximaal 20. [appellante] betwist de deugdelijkheid van de controle van 5 november 2015. Zij stelt dat zij niet meer dan 20 honden heeft gehouden en derhalve geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan.
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bij de controle van 5 november 2015 over het hoofd is gezien dat één hond, genaamd Catootje (met chipnummer [...]), geen eigendom is van haar, maar van [persoon], een vriendin die op dat moment bij haar op bezoek was. [appellante] bestrijdt de overweging van de rechtbank dat de verklaring van Van Leeuwen als getuige ter zitting dermate vaag was, dat het geen bewijs oplevert. Verder wijst zij naar de stamboom van Catootje.
2.1.    Op de stamboom van Catootje (Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland van 28 januari 2015) staat Van Leeuwen als fokker vermeld. Verder blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank dat Van Leeuwen als hulp in de huishouding actief is bij [appellante] en dat zij als beëdigd getuige heeft verklaard dat zij eigenaar is van Catootje, dat zij op 5 november 2015 naar [appellante] is gegaan om daar mee te helpen, en dat zij, indien zij mee gaat helpen, meestal Catootje meeneemt, meestal om 09.00 uur gaat en gemiddeld 6 uur blijft. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat Catootje eigendom was van [appellante] dan wel deel uitmaakte van de honden die [appellante] in het pand hield. Bij de controle is Catootje derhalve ten onrechte meegeteld.
Het betoogt slaagt.
3.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat bij de controle van 5 november 2015 één van de honden, Jayanjansatya (ofwel Yam Satya), twee maal is geteld. Zij verwijst naar een Tsjechisch importdocument en een verklaring van een dierenarts.
3.1.    In het verslag van de controle van 5 november 2015 (hierna: het controleverslag) zijn de volgende twee honden vermeld:
1. Jayanjansatya, geen tatoeage of chip, import
2. Elvis 4985, tatoeage.
Op het Tsjechisch importdocument staat de naam 'Yam Satya' met geboortedatum 13 oktober 2011 en tatoeage of chipnummer 4935. In de verklaring van de dierenartsenpraktijk "Dierenartsen Noord" te Essen van 1 december 2016 staat dat [appellante] eigenaar is van de hond Elvis, geboren 13 oktober 2011. In de verklaring is als anamnese het volgende vermeld:
"De hond Elvis is sinds 2014 patiënt in onze praktijk. Elvis heeft geen chipnummer maar wel een tatouage op de buik (4935). Zijn officiële naam is Yam Satya. Tijdens een controle bij [appellante] thuis werd Elvis 2 keer geteld. Een keer onder zijn roepnaam "Elvis" en een keer onder zijn officiële naam Yam Satya, maar het betreft dus 1 hond met tatouage 4935."
Gelet hierop heeft [appellante] naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk gemaakt dat in het controleverslag abusievelijk het tatoeagenummer 4985 is vermeld en dat ten aanzien van de honden die hierboven onder 1 en 2 zijn omschreven in feite sprake is van één hond met een formeel, geregistreerde naam en een roepnaam. Bij de controle is de desbetreffende hond dus dubbel geteld.
Het betoog slaagt.
4.    Uit het vorenstaande volgt dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het controleverslag niet juist is. Het aantal honden dat op het perceel is aangetroffen en dat is toe te rekenen aan [appellante] is 20. Dat is volgens het college het maximum aantal honden dat op grond van het bestemmingsplan mag worden gehouden. Er bestond dus geen grondslag voor het opleggen van een last onder bestuursdwang.
5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 juni 2016 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal het besluit van 8 februari 2016 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dat betekent dat het college niet opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 8 februari 2016 behoeft te beslissen.
6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 februari 2017 in zaak nr. 16/4656;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal van 13 juni 2016, kenmerk 29496/025-16;
V.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal van 8 februari 2016, kenmerk 2015HH0909;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizend vier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Helder    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
190-855.