201703483/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Stavoren, gemeente Súdwest-Fryslân,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 maart 2017 in zaak nr. 16/3763 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend optreden tegen bouwactiviteiten op het perceel [locatie 1] te Stavoren (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 16 augustus 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 28 december 2015 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 15 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Jonker, advocaat te Lemmer, en het college, vertegenwoordigd door L.M. van Benthem en F. Nijp, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont op het perceel [locatie 2] te Stavoren. Het college heeft bij besluit van 6 september 2013 aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de bestaande kap en het uitbreiden van het woongedeelte van het pand gelegen op het perceel [locatie 1] te Stavoren. Nadat [appellant] tegen deze omgevingsvergunning rechtsmiddelen aanwendde, heeft hij in overleg met [belanghebbende] overeenstemming bereikt over een aangepast bouwplan. De gemaakte afspraken zijn neergelegd in een tussen partijen gesloten onderhandse akte waarvan aangepaste bouwtekeningen deel uitmaken. Het college heeft hierop bij besluit van 16 februari 2015 het besluit van 6 september 2013, met overneming van de aangepaste bouwtekeningen, gehandhaafd. Dit besluit is onherroepelijk. [appellant] stelt zich in de onderhavige procedure op het standpunt dat is gebouwd in afwijking van het bij besluit van 16 februari 2015 vergunde bouwplan als gevolg waarvan het uitzicht vanaf zijn perceel over het IJsselmeer wordt belemmerd. Volgens hem dient het college om die reden handhavend op te treden. Het college stelt dat het niet bevoegd is om handhavend op te treden, omdat is gebouwd conform de aangepaste omgevingsvergunning.
Beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat [belanghebbende] niet heeft gebouwd conform de aangepaste bouwtekeningen. Volgens hem is in het tussen partijen gevoerde overleg afgesproken dat op het platte dak van het bestaande bijgebouw over een lengte van 8,20 m niet zou worden gebouwd, terwijl dit thans wel is gebeurd.
2.1. Het oorspronkelijke bouwplan voorzag in de realisering van een dakopbouw met een lengte van 12 m en de realisering van een lagere, kortere dakopbouw op een deel van het bijgebouw. Na aanpassing van het bouwplan is de lagere dakopbouw vervallen, zodat het uiteindelijk vergunde bouwplan alleen voorziet in de realisering van de dakopbouw van 12 m. Ter illustratie wordt verwezen naar de onderstaande afbeelding A die deel uitmaakt van de aangepaste omgevingsvergunning. Op deze afbeelding is links de dakopbouw van 12 m lang zichtbaar. Rechts daarvan is de lagere dakopbouw zichtbaar die in het oorspronkelijke bouwplan op het bijgebouw zou worden gerealiseerd, maar in het besluit van 16 februari 2015 is vervallen.
Afbeelding A
2.2. In het besluit van 28 december 2015, dat bij besluit van 16 augustus 2016 in stand is gelaten, heeft het college zich onder meer op het standpunt gesteld dat bij een op 27 oktober 2015 uitgevoerde controle is geconstateerd dat de lengte van de destijds in aanbouw zijnde dakopbouw overeenkomt met de verleende omgevingsvergunning. Voorts is opgenomen dat is gebleken dat de feitelijke situatie van de begane grond niet volledig overeenkomt met de bestaande en nieuwe situatie zoals weergegeven op de bouwtekeningen die behoren bij de omgevingsvergunning van 16 februari 2015, omdat het bestaande bijgebouw in werkelijkheid minder lang is dan op de bouwtekeningen is aangegeven. Als gevolg hiervan is de vergunde dakopbouw van 12 m op de bouwtekeningen op 8,2 m van de achtergevel van het bijgebouw (op afbeelding A rechts zichtbaar) gelegen, terwijl deze in werkelijkheid op circa 7,3 m van de achtergevel van het bijgebouw ligt.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen [belanghebbende]. Daarbij is van belang dat het aangepaste bouwplan voorziet in de realisering van een dakopbouw met een lengte van 12 m en dat het college heeft vastgesteld en tussen partijen ook niet in geschil is dat een dakopbouw met deze lengte is gerealiseerd, zodat is gebouwd in overeenstemming met de aangepaste omgevingsvergunning. De omstandigheid dat bij de totstandkoming van de onderhandse akte die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning het behoud van uitzicht voor [appellant] een belangrijke rol heeft gespeeld en dat volgens hem uit hetgeen in de onderhandse akte is vastgelegd, voortvloeit dat het bijgebouw over een lengte van 8,2 m onbebouwd zal blijven, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat de omgevingsvergunning aan [belanghebbende] een titel geeft om een dakopbouw van 12 m lang te realiseren en niet aan [appellant] het recht verschaft op een onbebouwd bijgebouw van 8,2 m lang. Anders dan [appellant] stelt, is voor het bepalen van de lengte van de dakopbouw niet relevant wat de lengte van het niet onder de overkapping gelegen bijgebouw is. De omstandigheid dat de bouwtekeningen behorend bij het besluit van 16 februari 2015 een fout bevatten waardoor het bijgebouw op de tekeningen circa 93 cm langer is dan in werkelijkheid, geeft reeds om die reden geen aanleiding voor het oordeel dat in afwijking van de omgevingsvergunning is gebouwd.
Het betoog faalt. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Drop w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
724.