201606740/1/A3.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2016 in zaak nr. 15/4034 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2014 heeft de korpschef van politie [wederpartij] verlenging van verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie geweigerd.
Bij besluit van 22 mei 2015 heeft de staatssecretaris het door [wederpartij] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 mei 2015 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen 6 weken na de dag van verzending van die uitspraak met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit te nemen op het administratief beroep. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2017, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.D. Verhagen, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. E. van Kampen, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepasselijke wet- en regelgeving en het relevante beleid is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan deel uit.
Inleiding
2. [wederpartij] was houder van verlof voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Op 23 september 2014 heeft hij een aanvraag gedaan om verlenging van het verlof. Bij het besluit van 4 december 2014 heeft de korpschef op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) verlof geweigerd, omdat [wederpartij] de vragen op het ingeleverde formulier "Inlichtingenformulier - verlenging wapenverlof" (hierna: het Inlichtingenformulier) niet heeft beantwoord. De vragen op dit formulier dienen te worden beantwoord om de fysieke en psychische gesteldheid van de aanvrager te beoordelen.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens van [wederpartij] ten behoeve van de beoordeling van zijn aanvraag. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verwerking van persoonsgegevens niet plaatsvindt ten behoeve van de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012. Onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 4 en 6), gelezen in samenhang met de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Politiewet 1993 (Kamerstukken II 1991/92, 22 562, nr. 3, blz. 7 en 8) was de rechtbank van oordeel dat een besluit op een aanvraag om verlof voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie geen politietaak is als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012, maar de uitoefening betreft van een administratieve, vergunningverlenende of toezichthoudende taak. Het gaat niet om de dagelijkse handhaving van de openbare orde. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 22 mei 2015 in strijd is met het verbod van artikel 16 van de Wbp om persoonsgegevens te verwerken. De uitzonderingen op dit verbod van de artikelen 17 tot en met 23 zijn niet van toepassing, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 22 mei 2015 in strijd is met het verbod van artikel 16 van de Wbp. De Wbp is op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, van die wet in dit geval niet van toepassing, omdat op het Inlichtingenformulier informatie van [wederpartij] wordt gevraagd ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Politiewet 2012. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wpg volgt dat de uitvoering van de Wwm door de korpschef onder de politietaak wordt begrepen. Het gaat om een taak ten dienste van de justitie. Voor zover de Wbp wel van toepassing is, is het verbod van artikel 16 van die wet niet van toepassing. De in artikel 23, eerste lid, onder f, vermelde uitzondering op dit verbod is in dat geval van toepassing, aldus de staatssecretaris.
4.1. De verwerking van persoonsgegevens van [wederpartij] voor de beoordeling van zijn aanvraag om verlenging van verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie betreft de uitvoering van de Wwm waarmee de minister is belast. Uit artikel 1, onderdeel i, onder 1º, van de Politiewet 2012 volgt dat de uitvoering van de Wwm een taak is ten dienste van de justitie. Voor de vraag of die taak ook onder de politietaak valt, is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3 van de Politiewet 2012 van belang. Uit deze geschiedenis (Kamerstukken II 2006/07, 30 880, nr. 3, blz. 45) volgt dat de omschrijving van de politietaak zonder wijziging is overgenomen uit artikel 2 van de Politiewet 1993. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Politiewet 1993 (Kamerstukken II 1991/92, 22 652, nr. 3, blz. 34) is het voornaamste onderdeel van de politietaak de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Het gaat daarbij om de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, alsmede om taken ten dienste van de justitie.
Het voorgaande brengt met zich dat taken ten dienste van de justitie onder de politietaak vallen. Nu de verwerking van de persoonsgegevens van [wederpartij] voor de beoordeling van zijn aanvraag derhalve een politietaak is, is de Wbp gelet op artikel 2, tweede lid, van de Wbp daarop niet van toepassing. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.2. Dat niet de Wbp maar de Wpg van toepassing is op de verwerking van gegevens door de minister bij de uitvoering van de Wwm wordt voorts bevestigd in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpg. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van die wet (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 6) is de Wpg niet van toepassing op gegevens die de politie verwerkt in het kader van taken die niet zijn te scharen onder artikel 2 van de Politiewet 1993, zoals de toezichthoudende taken die de politie uitvoert op grond van bijzondere wetten die niet behoren tot de taken ten dienste van de justitie.
Voorts is in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 28 - 29) vermeld dat de gegevens die ten behoeve van enkele taken ten dienste van de justitie zijn verkregen expliciet zijn uitgezonderd van het regime van de Wet politieregisters, de voorganger van de Wpg. Het gaat om de uitvoering van wettelijke voorschriften waarmee de minister is belast, waaronder de Wet wapens en munitie. Van de zijde van de politie en de Koninklijke Marechaussee is te kennen gegeven dat die taken in de praktijk wel degelijk, evenals andere taken ten dienste van de justitie, een relevante samenhang vertonen met de andere onderdelen van de politietaak. Bovendien geldt voor deze taken dat zij exclusief dan wel primair zijn toebedeeld aan de politie en de Koninklijke Marechaussee. Het ligt daarom meer voor de hand om de gegevens uit alle onderdelen van de politietaak onder hetzelfde privacyregime te brengen. Gelet op de verwevenheid met de andere onderdelen van de politietaak en de exclusiviteit van de uitvoering van deze taken door de politie en de Koninklijke Marechaussee wordt met betrekking tot de reikwijdte van het wetsvoorstel voor de Wpg wat betreft de politie voorgesteld volledig aan te sluiten bij de taakomschrijving van artikel 2 van de Politiewet 1993. Het wetsvoorstel is daarom onverkort van toepassing op alle gegevens die zijn verkregen in het kader van de uitvoering van de politietaak op grond van de artikelen 2 en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993. Het is derhalve ook van toepassing op alle zogenaamde taken ten dienste van de justitie, zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, onder g, van de Politiewet 1993.
4.3. Het betoog slaagt. De hogerberoepsgrond dat het verbod op verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wbp niet van toepassing is, behoeft derhalve geen verdere bespreking.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de beroepsgrond beoordelen die de rechtbank onbesproken heeft gelaten.
5. [wederpartij] heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris niet gehouden was om verlenging van zijn verlof te weigeren. Omdat hij in een e-mailbericht aan de politie van 27 oktober 2014 heeft verklaard dat geen van de op het Inlichtingenformulier vermelde vragen en omstandigheden op hem van toepassing zijn, heeft hij de vragen impliciet beantwoord. Er bestond geen aanleiding verlenging van zijn verlof te weigeren omdat hij die vragen niet heeft beantwoord. Dit te minder nu hij jaren verlofhouder is geweest en zich nooit problemen met betrekking tot zijn wapenverlof hebben voorgedaan, aldus [wederpartij].
5.1. Vaststaat dat [wederpartij] het Inlichtingenformulier bij de korpschef heeft ingeleverd zonder op dit formulier de vragen die daarin zijn vermeld, te beantwoorden. Het Inlichtingenformulier was opgenomen als bijlage C5 bij de Circulaire wapens en munitie 2015 die ten tijde van belang van toepassing was. Het gaat niet om een formulier overeenkomstig het in bijlage III bij de ministeriële Regeling wapens en munitie vastgestelde model als bedoeld in artikel 48 van de Regeling. Het Inlichtingenformulier is derhalve niet door de minister bij regeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef, onder a, van de Wwm vastgesteld, maar bij beleidsregel. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de korpschef op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwm gehouden was om verlenging van het verlof aan [wederpartij] te weigeren.
Het betoog slaagt.
Slotsom
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 22 mei 2015 gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwm voor vernietiging in aanmerking.
7. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
8. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2016 in zaak nr. 15/4034;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 22 mei 2015;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.755,50 (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan [wederpartij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
629. BIJLAGE
Wet wapens en munitie
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
1º Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
Artikel 7
1. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien:
a. de aanvrager niet de door Onze Minister bij regeling vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd;
b. er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd;
c. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt; of
d. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
Artikel 28
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
2. Een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.
Regeling wapens en munitie
Artikel 48
Voor het indienen van een verzoek om een erkenning, een consent, een vergunning of een verlof wordt gebruik gemaakt van een formulier overeenkomstig het daarvoor in bijlage III bij deze beschikking vastgestelde model dan wel de als bijlagen bij de Circulaire wapens en munitie opgenomen formulieren.
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 2
1. Deze wet is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
2. Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens:
[…];
c. ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 2012;
[…].
Artikel 16
De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag.
Artikel 23
1. Onverminderd de artikelen 17 tot en met 22 is het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16, te verwerken niet van toepassing voor zover:
[…];
f. dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald dan wel het College ontheffing heeft verleend. Het College kan bij de verlening van ontheffing beperkingen en voorschriften opleggen;
[…].
Politiewet 2012
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…];
c. korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 27;
[…];
i. taken ten dienste van de justitie:
1º. de uitvoering van wettelijke voorschriften waarmee Onze Minister is belast alsmede de uitvoering van wettelijke voorschriften gesteld bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
2°. de administratiefrechtelijke afdoening van inbreuken op wettelijke voorschriften, voor zover in die voorschriften het toezicht op de uitvoering van de politietaak is opgedragen aan het openbaar ministerie;
3°. de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken, het vervoer van rechtens van hun vrijheid beroofde personen, en de dienst bij de gerechten;
[…].
Artikel 3
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Artikel 27
1. De korpschef is belast met de leiding en het beheer van de politie. De korpschef legt over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording af aan Onze Minister.
Wet politiegegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
b. politietaak: de taken, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 2012;
[…].
Artikel 2. (reikwijdte)
1. Deze wet is van toepassing op de verwerking van politiegegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen.
2. Deze wet is niet van toepassing op de verwerking van politiegegevens:
a. ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke doeleinden;
b. ten behoeve van de interne bedrijfsvoering.