201800544/2/R2.
Datum uitspraak: 13 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1],
2. [verzoeker sub 2] en anderen,
3. [verzoeker sub 3],
allen wonend te St. Willebrord, gemeente Rucphen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Rucphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Hazelaarstraat-Lijsterbesstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 3] beroep ingesteld. [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 3] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 maart 2018, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], [verzoeker sub 2] en anderen, en [verzoeker sub 3], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, rechtsbijstandverlener te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door H.C. van Hulten en T. de Kousemaeker, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Westbrabantse Investeringsmaatschappij B.V., vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Ulicoten, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de bouw van 12 vrijstaande woningen en in de sloop en herbouw van de woning aan de Hazelaarstraat 18 in St. Willebrord. De nieuwe woningen zullen worden gebouwd op een grotendeels onbebouwd perceel achter de bestaande woning aan de Hazelaarstraat 18. [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 3] wonen in de omgeving van het plangebied. [verzoeker sub 1] heeft een veehouderij nabij het plangebied. Alle verzoeken om een voorlopige voorziening zijn gericht op schorsing van het gehele plan.
3. [verzoeker sub 1] voert - kort samengevat - aan dat de raad bij de toepassing van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) ten onrechte ervan uitgaat dat 2 bestaande woningen aan de Lijsterbesstraat tot de bebouwde kom behoren en dat zowel de gemeentelijke geurverordening als de Wgv en het Activiteitenbesluit op een onjuiste wijze zijn toegepast.
[verzoeker sub 2] en anderen hebben voor de gronden van hun verzoek verwezen naar hun aanvullende beroepschrift van aanzienlijke omvang. Daarin hebben zij in het bijzonder beroepsgronden naar voren gebracht over de gevolgde procedure, de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder), de gemeentelijke parkeernormen, de afvoer van hemelwater, de toegestane bouwhoogte en bebouwingsdichtheid, de verkeersveiligheid en verkeersintensiteiten, de aanwezigheid van beschermde diersoorten, strijd met provinciaal beleid en zij betogen dat het plan in strijd zou zijn met gedane toezeggingen.
[verzoeker sub 3] wijst op een aantal onjuistheden in de plantoelichting en betoogt voorts dat het plan niet voldoet aan de Ladder, het plan in strijd is met provinciaal en gemeentelijk beleid en de bouwmogelijkheden niet aansluiten bij de bestaande woningen.
4. Hetgeen [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 3] ten grondslag hebben gelegd aan hun verzoek om een voorlopige voorziening heeft betrekking op een aanzienlijk aantal onderwerpen en vereist op sommige punten nader onderzoek, waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. De voorzitter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
5. Ter zitting is meegedeeld dat inmiddels 11 van de in totaal 13 kavels in het plangebied zijn verkocht en dat enkele aanvragen voor een omgevingsvergunning indieningsgereed zijn. Als het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen en het plan daardoor in werking treedt, zal dit ertoe leiden dat omgevingsvergunningen voor de voorziene woningen kunnen en zullen worden verleend. In geval van afwijzing van de verzoeken om een voorlopige situatie ontstaat mogelijk een onomkeerbare situatie, waarbij de inmiddels gebouwde woningen zouden mogen blijven staan, ongeacht de uitkomst van de bodemzaak. Dit komt door de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die is neergelegd in de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB 2000, 78).
Na afweging van de belangen van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 3] bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen en de belangen die zijn gemoeid bij de inwerkingtreding van het plan, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent echter niet dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het plan in de bodemzaak niet in stand zal kunnen blijven. Voorts merkt de voorzieningenrechter op dat hij een spoedige behandeling van de bodemzaak zal bevorderen, en wel in die zin dat de betreffende zitting uiterlijk in de maand juli zal plaatsvinden. Met het onder die omstandigheid treffen van een voorlopige voorziening hebben alle partijen ter zitting ingestemd.
6. De raad dient ten aanzien van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Voor de door de Westbrabantse Investeringsmaatschappij B.V. verzochte vergoeding van rechtsbijstand bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Rucphen van 9 november 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hazelaarstraat-Lijsterbesstraat";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Rucphen tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten:
a. ten aanzien van [verzoeker sub 1] tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. ten aanzien van [verzoeker sub 3] tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Rucphen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van:
a. € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [verzoeker sub 1];
b. € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [verzoeker sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
c. € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [verzoeker sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2018
571.