ECLI:NL:RVS:2018:1254

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
201802547/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit handhaving modelvliegclub

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 april 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, handelend onder de naam [verzoeker] Landbouwbedrijf, had het college van burgemeester en wethouders van Utrecht verzocht om handhavend op te treden tegen Modelvliegclub Midden-Nederland (MVC). Het college had eerder, op 21 maart 2016, het verzoek van [verzoeker] afgewezen. Na een reeks van besluiten en rechtszaken, waaronder een uitspraak van de rechtbank en een eerdere uitspraak van de Afdeling, had het college op 3 april 2018 opnieuw besloten, maar dit besluit werd door [verzoeker] betwist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van 3 april 2018, dat was genomen ter uitvoering van de eerdere uitspraak van de Afdeling. [verzoeker] had verzocht om een algeheel vliegverbod aan de oostzijde van het vliegveld van MVC, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het college op juiste wijze had gehandeld door geen verdere aanpassingen aan de voorschriften te doen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201802547/2/A1.
Datum uitspraak: 18 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], handelend onder de naam [verzoeker] Landbouwbedrijf (hierna: [verzoeker]), gevestigd te De Meern, gemeente Utrecht,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2016 heeft het college het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden jegens Modelvliegclub Midden-Nederland (hierna: MVC) afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2016 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:115, heeft de Afdeling het door [verzoeker] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 juni 2016 vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. De Afdeling heeft voorts bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 16 maart 2018 heeft het college opnieuw op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar besloten en MVC, onder oplegging van een dwangsom, gelast dat de modelvliegtuigen bij het starten en landen niet meer boven de gronden van [verzoeker] mogen komen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de Afdeling. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
MVC heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college, onder intrekking van het besluit van 16 maart 2018, opnieuw op het bezwaar van [verzoeker] besloten. Bij dit besluit heeft het college MVC, onder oplegging van een dwangsom, gelast om zich aan de oostzijde van het vliegterrein vanaf twee dagen na verzending van dit besluit te onthouden van starten en landen, omdat daarbij de minimale vlieghoogte niet gehaald blijkt te worden.
[verzoeker] heeft bij brief van 9 april 2018 een schriftelijke reactie gegeven op het besluit van 3 april 2018, alsmede gereageerd op de schriftelijke uiteenzetting van MVC.
MVC heeft bij brief van 10 april 2018 een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar [verzoeker], vergezeld door [persoon] en bijgestaan door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, zijn verschenen. Voorts is daar MVC, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [persoon], en bijgestaan door mr. R.M. Schnitker, gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    [verzoeker] heeft de Afdeling in zijn reactie van 9 april 2018 medegedeeld dat hij ook tegen het besluit van 3 april 2018 een voorlopige voorziening gewenst acht. Gelet daarop en met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dient het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker] mede te worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 3 april 2018.
MVC heeft ter zitting medegedeeld eveneens voornemens te zijn beroep in te stellen tegen het besluit van 3 april 2018. De voorzieningenrechter doet daarom uitsluitend uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker].
3.    [verzoeker] heeft verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening een ieder te verbieden om nog langer ten oosten van het vliegveld van MVC te vliegen, en aan overtreding van dit verbod een dwangsom te verbinden van € 2.500,00, tot een maximum van € 25.000,00. Aan dit verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat het besluit van 3 april 2018 niet verstrekkend genoeg is. Volgens [verzoeker] kan hij zijn weidegronden eerst weer in gebruik nemen ten behoeve van zijn vee, als een algeheel vliegverbod aan de oostzijde van het vliegveld van MVC geldt. Daartoe dienen de aan vergunning verbonden voorwaarden te worden aangepast, aldus [verzoeker].
4.    Een beoordeling van de door [verzoeker] tegen het besluit van 3 april 2018 voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
5.    De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Op voorhand bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op het door [verzoeker] aangevoerde, onvoldoende twijfel dat het besluit van 3 april 2018 niet in stand zal blijven. Dit besluit is genomen ter invulling van de opdracht aan het college in de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2018. Er bestaat op voorhand onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het college daarmee niet op juiste wijze invulling heeft gegeven aan die opdracht.
Dat volgens [verzoeker] alleen een verdergaand verbod, namelijk een algeheel vliegverbod aan de oostzijde van het vliegterrein, volstaat, leidt niet tot een ander oordeel. Dat standpunt kan niet worden gegrond op hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2018. Ten behoeve van een dergelijk verbod zouden, zoals ook [verzoeker] zelf reeds heeft vermeld, de bij de omgevingsvergunning behorende voorschriften moeten worden gewijzigd. Het college heeft in het besluit van 3 april 2018 gemotiveerd dat het niet wenst over te gaan tot aanpassing van de voorschriften.
6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Bolleboom
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018
641.